ECLI:NL:RBDHA:2019:4055
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de objectafbakening van een onroerende zaak voor de Wet WOZ
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag over de waardering van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, eigenaar van zowel de benedenverdieping als de bovenverdieping van een pand, was het niet eens met de beslissing van de heffingsambtenaar om beide delen als één onroerende zaak aan te merken. Tot en met het belastingjaar 2017 waren de delen afzonderlijk gewaardeerd, maar vanaf 2018 werd het pand als één geheel beschouwd, met een vastgestelde waarde van € 600.000 per waardepeildatum 1 januari 2017.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de benedenverdieping, bestaande uit een garage met toilet en kookgelegenheid, en de bovenverdieping, een tweelaags woning, naar omstandigheden bij elkaar behoren. De rechtbank oordeelde dat de garage en de woning functioneel met elkaar verbonden zijn, aangezien de garage door eiser ook als opslagruimte wordt gebruikt en hij gebruik maakt van de sanitaire voorzieningen op de bovenverdieping. De rechtbank concludeerde dat de objectafbakening door de heffingsambtenaar juist was en dat de woning en de garage als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt volgens artikel 16 van de Wet WOZ.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.