In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser uit Togo, die lid is van de Pan African National Party (PNP). De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld en vastgesteld dat de eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn politieke activiteiten.
De eiser stelde dat hij in de negatieve belangstelling van de Togolese autoriteiten stond vanwege zijn betrokkenheid bij de PNP, waar hij als vrijwilliger actief was in het organiseren van bijeenkomsten. Hij heeft verklaard dat hij in 2016 naar Ghana is gevlucht en later naar China is gegaan, voordat hij naar Nederland kwam. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig zijn, maar dat de problemen die hij stelt te hebben ondervonden niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar het feit dat de eiser in zijn asielrelaas niet consistent was en dat zijn verklaringen over zijn politieke activiteiten en de gevolgen daarvan niet voldoende onderbouwd waren.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.