ECLI:NL:RBDHA:2019:4102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
NL19.2474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan een Algerijnse eiser. De maatregel was opgelegd op 31 januari 2019 op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarna de maatregel op 15 februari 2019 door verweerder werd opgeheven. Tijdens de zitting op 18 februari 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de gemachtigde van eiser aanvoerde dat zij pas op de zitting op de hoogte was gesteld van het aanbod van schadevergoeding door verweerder. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.200,- voor de onrechtmatige bewaring van 15 dagen en veroordeelde verweerder tot betaling van proceskosten van € 1.024,-. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de verweerder in het bestuursrecht en de rechten van de eiser in vreemdelingenzaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2474

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b, en d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 15 februari 2019 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ingang van diezelfde datum opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is van Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. De bewaring is opgeheven en verweerder heeft in zijn brief van 18 februari 2018 schadevergoeding aangeboden over de volledige periode dat de maatregel van bewaring heeft geduurd (15 x € 80,- = € 1.200,-). De rechtbank concludeert hieruit dat partijen niet van mening verschillen over het feit dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig was en acht reeds daarom het beroep gegrond.
3. De rechtbank ziet gezien het voorgaande op grond van artikel 106 van de Vw aanleiding om aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toe te kennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 15 dagen onrechtmatige bewaring van 15 x € 80,- = € 1.200,-.
4. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
4.1
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat een proceskostenvergoeding voor het verschijnen ter zitting niet nodig is. De maatregel van bewaring is voor de zitting opgeheven, er is over de hele periode van de maatregel schadevergoeding aangeboden en er is een proceskostenvergoeding aangeboden voor het indienen van het beroepschrift.
4.2
De gemachtigde van eiser stelt dat zij pas in de ochtend van de zitting, toen zij de zitting al had voorbereid, op de hoogte is gebracht van het aanbod van verweerder. De gemachtigde van eiser wil dan ook in verband met die voorbereiding één punt voor het verschijnen ter zitting. De gemachtigde van eiser had verder verwacht dat eiser ter zitting zou zijn, zodat zij met hem kon overleggen omdat er inmiddels ook een nieuwe maatregel van bewaring was opgelegd waartegen zij ook beroep heeft ingesteld.
4.3
Verweerder heeft bij brief van 18 februari 2019 (geüpload in het dossier om 7.41 uur) over de hele periode van bewaring schadevergoeding en een proceskostenvergoeding voor het indienen van het beroepschrift aangeboden. Daarbij heeft verweerder gevraagd of de gemachtigde van eiser aanleiding ziet om het beroep geheel in te trekken. De rechtbank ziet gelet op het feit dat verweerder eerst op de dag van de zitting volledige schadevergoeding heeft aangeboden aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht verweerder ook te veroordelen tot betaling van één punt voor het verschijnen ter zitting. Het risico van verschijnen door de gemachtigde ter zitting dient in zo’n geval voor rekening van verweerder te komen.
5. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van
€ 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1) en zal verweerder opdragen dit bedrag te vergoeden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Pronk, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.