ECLI:NL:RBDHA:2019:4405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
NL19.5362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse nationaliteit op basis van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Algerijnse nationaliteit. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid Algerije niet ten onrechte heeft aangewezen als veilig land van herkomst. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd afgewezen als ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de eiser geen relevante redenen heeft aangevoerd die zouden kunnen aantonen dat hij in Algerije niet veilig is, en dat zijn argumenten over de recente ongeregeldheden in het land niet voldoende zijn om de status van Algerije als veilig land van herkomst in twijfel te trekken.

De rechtbank wijst erop dat de eiser geen persoonlijke problemen heeft aangedragen die verband houden met het Vluchtelingenverdrag en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond kan worden beschouwd, en dat de Staatssecretaris terecht de vertrektermijn heeft verkort en een inreisverbod heeft opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

ProcesverloopBij besluit van 1 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.5363, plaatsgevonden op 2 april 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande berichtgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij uit nieuwsgierigheid naar Europa is gekomen om te kijken wat hier de mogelijkheden zijn qua werk en opleiding. Als dat niet lukt is er nog de mogelijkheid om terug te keren naar Algerije.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser bij de indiening van zijn aanvraag alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een asielvergunning. Daarnaast is eiser afkomstig uit een veilig land van herkomst.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Algerije, er aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem haar verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat Algerije, gelet op de meest recente landeninformatie, niet langer als veilig land van herkomst aangemerkt kan worden. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de volgende artikelen: ‘Chaos in Algerije’ van de Telegraaf van 4 maart 2019, ‘Weer massale protesten tegen regering in Algerije’ van 8 maart 2019 op www.nu.nl, ‘Waarom moet Europa Algerije in de gaten houden?’ van het AD van 10 maart 2019, ‘Algerije staat op een gevaarlijk kruispunt’ van de Volkskrant van 12 maart 2019, ‘Legerchef Algerije wil president Bouteflika meteen vervangen’ van de Volkskrant van 26 maart 2019 en ‘Vertrek van Algerijnse president Bouteflika is niet voldoende voor de straat’ van 27 maart 2019 op www.nos.nl.
Voorts stelt eiser dat hij zich niet kan vinden in het beperken van de vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod, omdat hij hierdoor familie in Frankrijk niet meer kan bezoeken. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het opleggen van een inreisverbod noodzakelijk is. Verweerder dient zelf na te gaan of het onthouden van een uitreistermijn en het opleggen van een inreisverbod verenigbaar is met de grondrechten van eiser. Eiser verwijst hierbij naar rechtsoverweging 69 en 70 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Uni van 11 juni 2015, Z. Zh. en I.O. (ECLI:EU:C:2015:377).
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder Algerije niet ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangewezen. In zijn uitspraak van 8 maart 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst kan standhouden (ECLI:NL:RVS:2017:630). Uit de herbeoordeling van de situatie in onder meer Algerije, waarvan de uitkomsten in een bijlage bij een brief van 11 juni 2018 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn verzonden, volgt dat geen sprake is van een (aanmerkelijke) achteruitgang op de door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gehanteerde criteria, zodat de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst wordt voortgezet. Voor een aantal groepen wordt Algerije niet als veilig land van herkomst aangemerkt. Niet in geschil is dat eiser niet tot één van deze groepen behoort.
Verweerder heeft zich ter zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de recente ongeregeldheden in Algerije vanwege de herverkiezing, zoals blijkt uit de door eiser overgelegde artikelen, niet maken dat niet langer uitgegaan kan worden van de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije voor hem gelet op zijn specifieke individuele omstandigheden niet veilig is. Eiser heeft immers geen enkel noemenswaardig persoonlijk probleem aangevoerd dat raakvlak heeft met het Vluchtelingenverdrag. Ook heeft hij niet aannemelijke gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft kunnen afwijzen. Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft verweerder reeds op basis hiervan de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw. Nu eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten heeft verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw terecht een inreisverbod aan eiser opgelegd. In de door eiser aangevoerde omstandigheid dat hij door de vertrektermijn en het inreisverbod zijn familie in Frankrijk niet meer kan bezoeken, heeft verweerder geen grond hoeven zien om hem een vertrektermijn te gunnen en van het inreisverbod af te zien. Verweerder heeft daartoe terecht overwogen dat de familieband niet met documenten is onderbouwd. En al zou van een familieband uitgegaan worden, dan is geen sprake van een afhankelijke relatie. Het kunnen bezoeken van familie in Frankrijk kan daarom niet als bijzondere, individuele omstandigheid worden aangemerkt waardoor verweerder zou moeten afzien van het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.