Overwegingen
1. Gelet op de inhoud van het dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 maart 2019 (in de zaak NL19.4794) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 11 maart 2019 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt, nu verweerder slechts summiere uitzettingshandelingen heeft verricht. Verweerder heeft slechts twee vertrekgesprekken gevoerd en de lp-aanvraag is op 11 maart 2019 aan de Algerijnse autoriteiten verzonden maar er heeft nog steeds geen presentatie plaatsgevonden. Eiser voert daarnaast aan dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. Ter onderbouwing wijst hij op de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van de Staten-Generaal van 12 februari 2019 waarin het onderzoek “Maatregelen gericht op asielzoekers uit veilige landen. Analyse van een beleidslogica.” van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) wordt besproken. Verweerder erkent in deze brief dat gedwongen vertrek van asielzoekers uit Algerije lastig te realiseren is. Verweerder heeft daarnaast niet inzichtelijk gemaakt hoeveel lp-aanvragen het afgelopen jaar zijn gehonoreerd door de Algerijnse autoriteiten, wat de gemiddelde doorlooptijd is waarbinnen een lp wordt afgegeven en hoeveel geslaagde uitzettingen er het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder op 11 maart 2019 een lp-aanvraag heeft verzonden aan de Algerijnse autoriteiten en dat verweerder op 27 maart 2019 en 18 april 2019 schriftelijk bij de Algerijnse autoriteiten gerappelleerd en dat er laatstelijk op 5 april 2019 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat met het oog op de vereiste voortvarendheid niet kan worden geconcludeerd dat verweerder onvoldoende inspanningen heeft geleverd. De rechtbank merkt voorts op dat verweerder, ook voor het plannen van een presentatie, afhankelijk is van de Algerijnse autoriteiten en dat van eiser wordt verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Van die medewerking is onvoldoende gebleken.
5. De rechtbank overweegt voorts dat de Algerijnse autoriteiten geen negatief antwoord hebben gegeven op de lp-aanvraag en niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten reeds op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen vertrekken. Op dit moment kan dan ook niet worden uitgesloten dat aan eiser binnen een redelijke termijn een lp zal worden verstrekt. Dat verweerder erkent dat het ‘lastig’ is om gedwongen vertrek naar Algerije te realiseren, betekent nog niet dat dit geheel onmogelijk is.
Verweerder heeft bij brief van 3 mei 2019 desgevraagd de navolgende informatie overgelegd:
“Ten aanzien van 2018 geldt het volgende:
- Aantal aanvragen van een LP: 178. Van dit aantal is niet aan te geven of de aanvraag ten behoeve van gedwongen vertrek of vrijwillig vertrek is ingediend.
- Aantal afgegeven LP’s: 13. Hiervan zijn 12 LP’s gebruikt voor gedwongen vertrek; 1 Lp is ongebruikt gebleven.
- Aantal uitzettingen (gedwongen vertrek): 17, op grond van een LP: 14, op grond van een paspoort: 2, op grond van een removal order: 1
- Aantal zelfstandige vertrekken: 24
Ten aanzien van 2019 (tot en met 30 april 2019) geldt het volgende:
- Aantal aanvragen van een LP: 140. Van dit aantal is niet aan te geven of de aanvraag ten behoeve van gedwongen vertrek of vrijwillig vertrek is ingediend.
- Aantal afgegeven LP’s: 7. Hiervan zijn 6 LP’s gebruikt voor gedwongen vertrek, 1 LP is ongebruikt gebleven.
- Aantal gedwongen vertrek: 8
- Aantal zelfstandig vertrek: 20
De gemiddelde doorlooptijd van het moment van bekend stelling bij de autoriteiten tot de ontvangst van het antwoord betreft in de periode van 1-1-2018 t/m 30-4-2019 180 dagen.”
6. Gelet op deze door de rechtbank gevraagde en door verweerder verstrekte gegevens die betrekking hebben op de periode 1 januari 2018 tot en met 30 april 2019 concludeert de rechtbank dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De onderbouwing die eiser heeft gegeven voor zijn stelling dat zicht op uitzetting ontbreekt is met de gegevens van verweerder genoegzaam weerlegd. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het zicht op uitzetting naar Algerije thans niet ontbreekt en dat verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde eisers uitzetting te kunnen effectueren.
7. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.