ECLI:NL:RBDHA:2019:4785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
NL19.5894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van kennelijk ongegrondheid en gebrek aan onderbouwing van nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die stelt van Soedanese nationaliteit te zijn. Eiser heeft op 6 september 2018 een asielaanvraag ingediend, na te zijn gevlucht uit Soedan naar Tsjaad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag op 7 maart 2019 heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de afwijzing beoordeeld aan de hand van de verklaringen van eiser en de informatie uit het EU-Vis-systeem, waaruit blijkt dat eiser een Tsjadisch paspoort heeft overgelegd en geen documenten heeft ingediend ter onderbouwing van zijn Soedanese nationaliteit. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor vervolging door de Zaghawa-stam, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de vete niet meer actueel is en dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond bevestigd, met inachtneming van de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5894
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] alias [naam 2] , eiser

(gemachtigde: mr. P.R. van de Water),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.F. Verhaegh).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 maart 2019 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.5895, plaatsgevonden op 18 april 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Zaaj. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij [naam 2] is, geboren op [geboortedatum] en van Soedanese nationaliteit. Op 6 september 2018 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. In 2008 is hij met zijn ouders uit Soedan gevlucht naar Tsjaad, vanwege problemen die zijn vader had met de Djanjaweed.
Op 24 november 2016 hebben leden van een familie uit de Zaghawa-stam een neefje van eiser vermoord. Dezelfde dag hebben de moeder en tante van eiser wraak genomen door het huis van de familieleden van de daders in brand te steken. De oom van eiser heeft, ook op diezelfde dag, eisers auto geleend en iemand van de Zaghawa-familie vermoord. Tijdens de condoleancebijeenkomst op 26 november 2018 voor eisers neefje heeft de Zaghawa-familie wraak genomen door de tent waarin deze bijeenkomst gehouden werd te beschieten. Daarbij zijn 5 doden en 25 gewonden gevallen. Eiser is ook gewond geraakt en is gevlucht naar het huis van een vriend, waar hij drie dagen is gebleven. In die periode is het huis van eiser in brand gestoken. Na die drie dagen is eiser naar het ziekenhuis gebracht, waar hij twee dagen heeft doorgebracht. Daarna is hij teruggegaan naar het huis van zijn vriend, waar hij ondergedoken heeft gezeten tot aan zijn vertrek in januari 2018. Hij kon niet eerder vertrekken omdat hij nog niet hersteld was van zijn verwondingen. Bij terugkeer naar Tsjaad vreest eiser dat hij vermoord zal worden door leden van de Zaghawa-stam. De wraaksituatie zal namelijk pas eindigen als zij eisers oom hebben vermoord. Tot die tijd zullen zij iedereen uit zijn familie vermoorden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Uit het EU-Vis-systeem is gebleken dat eiser een Tsjadisch paspoort heeft overgelegd bij de Franse ambassade in Ndjamena, Tsjaad. Daarin staan de volgende personalia: [naam] , geboren op [geboortedatum 2] , van Tsjadische nationaliteit. Tevens is gebleken dat eiser met dit paspoort een visum heeft gekregen van de Franse autoriteiten. Omdat eiser geen documenten heeft overgelegd om te onderbouwen dat hij de Soedanese nationaliteit heeft en ook geen moeite heeft gedaan om documenten te verkrijgen, gaat verweerder uit van de identiteit en nationaliteit zoals die blijken uit het EU-Vis-systeem. Verder volgt verweerder eiser in zijn verklaringen over de geweldsincidenten die in november 2016 hebben plaatsgevonden. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat deze vete nog zal voortduren op de wijze zoals door eiser gesteld en dat eiser om die reden gevaar loopt bij terugkeer.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Allereerst heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser tijdens de asielprocedure heeft verklaard dat zijn moeder misschien over documenten beschikt, maar dat hij geen moeite heeft gedaan om deze documenten te laten opsturen. Ter zitting heeft eiser dit nogmaals bevestigd. Nu eiser niet met documenten heeft onderbouwd dat hij de Soedanese nationaliteit heeft en een andere identiteit heeft dan die waar verweerder vanuit gaat en dat ook niet eens geprobeerd heeft, is verweerder terecht uitgegaan van de gegevens die blijken uit het EU-Vis-systeem.
5. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser bij terugkeer gevaar loopt vanwege een nog voortdurende vete tussen de twee families. Verweerder heeft daartoe terecht overwogen dat uit eisers verklaringen blijkt dat er voor de korte reeks van incidenten in november 2016 nooit problemen zijn geweest tussen deze twee families en ook daarna is er niets meer gebeurd. Verweerder heeft daarbij ook terecht overwogen dat gesteld kan worden dat de familie uit de Zaghawa-stam haar wraak genomen heeft en dat alle incidenten zijn vereffend. Niet is gebleken dat de familie nog redenen heeft om aanvallen te plegen op eisers familie. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard dat hij bij zijn vertrek op het vliegveld is gecontroleerd door een Zaghawa, maar dat hij toch het land heeft kunnen verlaten. Dit strookt niet met eisers verklaringen dat hij vreest dat hij bij terugkeer direct op het vliegveld al opgepakt of vermoord zal worden omdat de Zaghawa-stam veel invloed heeft, ook op het vliegveld.
6. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Vervolgens is nog in geschil of verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Zoals hiervoor is overwogen, heeft eiser niet aan kunnen tonen dat de gegevens over zijn identiteit en nationaliteit die uit EU-Vis blijken niet juist zijn. Dat betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser valse informatie heeft verstrekt omtrent zijn identiteit en nationaliteit, nu hij blijft volharden dat hij een andere identiteit en nationaliteit heeft dan die op het paspoort staan waarmee hij Europa is ingereisd.
8. De afwijzing als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw kan naar het oordeel van de rechtbank geen stand houden. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit artikellid van toepassing is omdat eiser pas bij zijn aanhouding in Nederland op 5 september 2018 heeft aangegeven dat hij internationale bescherming wenst, terwijl hij al veel langer in Europa verblijft. Eiser heeft er echter terecht op gewezen dat in dit artikellid wordt gesproken over ‘het grondgebied van Nederland’. In het corresponderende artikel in de Procedurerichtlijn wordt gesproken over ‘het grondgebied van de lidstaat’. [1] Dat betekent dat dit artikellid slechts van toepassing is als vast komt te staan dat de vreemdeling zich niet meteen na aankomst in Nederland heeft gemeld. In het geval van eiser is dat niet vast komen te staan, nu verweerder niet heeft betwist dat eiser op 5 september 2018 in Nederland is aangekomen. Nu de tegenwerping op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw wel stand houdt, heeft verweerder de aanvraag – ondanks wat hiervoor is overwogen – terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 32, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 31, achtste lid, aanhef en onder h, van de Richtlijn 2013/32/EU.