In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Georgische eisers, die medische problemen en problemen met schuldeisers aanvoerden als redenen voor hun verzoek om asiel. De eisers, een man en een vrouw, hebben op 20 februari 2019 een asielaanvraag ingediend, waarbij zij stelden dat de vrouw in een Georgisch ziekenhuis verkeerde medicatie had gekregen, wat leidde tot complicaties. De man heeft vervolgens geld geleend en is met de vrouw naar Turkije gegaan voor medische behandeling. Na het opraken van het geld zijn zij teruggestuurd naar Georgië, waar de man problemen met schuldeisers heeft ondervonden en mishandeld is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat Georgië in het algemeen als een veilig land van herkomst wordt beschouwd. Het was aan de eisers om aan te tonen dat dit in hun specifieke geval niet het geval was. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun claims te onderbouwen. De rechtbank merkte op dat de eisers tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun medische behandeling en de redenen voor hun klachten. Bovendien heeft de rechtbank geconcludeerd dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de medische problemen van de vrouw en de problemen van de man met schuldeisers een directe link hadden met hun asielaanvraag.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk, en is openbaar gemaakt op 3 juni 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.