Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Nigeriaanse nationaliteit. Op 4 maart 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De Italiaanse autoriteiten hebben dit bevestigd met een claimakkoord. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zonder verschoonbare reden niet is verschenen voor het aanmeldgehoor en gaat er daarom vanuit dat eiser geen bezwaren heeft tegen de overdracht aan Italië. Omdat eiser niet bij het gehoor is verschenen, heeft verweerder ook geen aanleiding gezien om de bezwaren die eiser in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht inhoudelijk te toetsen.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In geschil is of eiser een verschoonbare reden had om niet te verschijnen bij het aanmeldgehoor.
Uit de stukken blijkt dat eiser sinds 4 maart 2019 in vreemdelingenbewaring zat. Hij had op 11 maart 2019 een afspraak voor een aanmeldgehoor op AC Schiphol. Uit een bericht van de Dienst Terugkeer en Vertrek van 11 maart 2019 blijkt dat eiser op die dag heeft aangegeven dat hij niet naar AC Schiphol wil, zijn asielaanvraag wil intrekken en zo snel mogelijk naar Italië wil. Op 13 maart 2019 vond bij deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, een zitting plaats over eisers beroep tegen de maatregel van bewaring. Tijdens deze zitting is gebleken dat eiser op 12 maart 2019 te kennen heeft gegeven dat hij zijn asielaanvraag niet wilde intrekken en dat er daarom een nieuw aanmeldgehoor is gepland op 14 maart 2019. In het dossier bevindt zich een afstandsverklaring, waaruit blijkt dat eiser op 14 maart 2019 heeft geweigerd naar AC Schiphol te gaan voor het aanmeldgehoor.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser op 11 maart 2019 inderdaad niet is verschenen bij het aanmeldgehoor. Verweerder heeft eiser daarna echter opnieuw ingepland voor een gehoor. De rechtbank maakt daaruit op dat verweerder het niet verschijnen op 11 maart 2019 verschoonbaar heeft geacht. Vervolgens is de vraag of eiser een verschoonbare reden had om op 14 maart 2019 niet bij het gehoor te verschijnen. De rechtbank volgt eiser, gelet op het proces-verbaal van de zitting van 13 maart 2019, in zijn betoog dat tijdens deze zitting de indruk is gewekt dat de bewaring nog dezelfde dag opgeheven zou worden. Dat zou vervolgens betekenen dat hij niet op AC Schiphol, maar op AC Ter Apel gehoord zou gaan worden. Op AC Schiphol worden immers alleen personen gehoord die de toegang tot Nederland is geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom niet volledig aan eiser toe te rekenen dat hij niet is verschenen bij het aanmeldgehoor op 14 maart 2019. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen verschoonbare reden had om niet te verschijnen bij het aanmeldgehoor.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de bezwaren die eiser in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, niet inhoudelijk te beoordelen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er geen sprake was van onwelwillendheid van de kant van verweerder, maar dat dit juist uit het oogpunt van zorgvuldigheid is gedaan. Verweerder is van mening dat om een goed oordeel te kunnen geven over de bezwaren die eiser heeft tegen overdracht aan Italië, er een gehoor moet plaatsvinden waarin vragen aan eiser gesteld kunnen worden. De rechtbank volgt verweerder niet in dit betoog. Het is de rechtbank namelijk bekend dat verweerder in andere zaken wel genoegen neemt met alleen een schriftelijke toelichting op de bezwaren tegen overdracht. Dat betreft zaken waarin een gehoor heeft plaatsgevonden over de bezwaren tegen overdracht aan een lidstaat, maar later blijkt dat toch een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Er wordt dan in het algemeen geen nieuw gehoor gepland, maar volstaan met een schriftelijke ronde.
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).