ECLI:NL:RBDHA:2019:4923
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor arbeid als zelfstandige wegens gebrek aan Nederlands belang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'arbeid als zelfstandige'. Eiser, een Libanese nationaliteit, had op 16 januari 2017 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat zijn werkzaamheden een wezenlijk Nederlands belang dienden. De afwijzing was gebaseerd op een negatief advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) van 9 februari 2017, waarin werd gesteld dat eiser niet het minimale aantal punten had behaald op basis van de overgelegde documenten. Eiser had in bezwaar nieuwe stukken ingediend, maar de RvO handhaafde zijn negatieve advies op basis van de jaarrekening van 2016, die een niet-rendabele en niet-solvabele onderneming toonde.
Tijdens de zitting op 28 maart 2019 heeft eiser betoogd dat hij niet in staat was om de gevraagde aanvullende stukken te overleggen, omdat hij wachtte op een reactie van een expert. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het advies van de RvO als basis voor zijn besluit had genomen, aangezien er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van het advies. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat zijn onderneming levensvatbaar was en dat hij niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van de mvv.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.