ECLI:NL:RBDHA:2019:4928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
AWB 18/8301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Oosterbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf bij meerderjarige dochter

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres, een 78-jarige Russische vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland bij haar meerderjarige dochter. De rechtbank Den Haag heeft op 12 maart 2019 uitspraak gedaan. Eiseres stelt dat zij afhankelijk is van haar dochter, die haar vier keer per jaar bezoekt, en dat zij zich in de laatste levensfase bevindt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat eiseres niet exclusief afhankelijk is van haar dochter en dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet in de laatste levensfase zou verkeren, gezien haar medische situatie, waaronder chronisch hartfalen en andere ernstige gezondheidsproblemen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18 / 8301
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 maart 2019 in de zaak tussen
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] van Russische nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. C. Mayne, advocaat te Haarlem)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij haar dochter, mevrouw [naam 1] , referente” afgewezen.
Bij besluit van 9 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 14 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op [verwijderd:
21] 29januari 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft de rechtbank bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vw gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Referente is de dochter van eiseres. Referente is in 2001 naar Nederland gekomen vanwege haar relatie met de heer [naam 2] en in 2002 met hem getrouwd.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat geen sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiseres en referente. Immers, niet is gebleken dat tussen eiseres en referente sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheidsrelatie. Na het vertrek van referente uit Rusland in 2001 is niet gebleken dat eiseres en haar toenmalige echtgenoot niet zelfstandig hebben kunnen functioneren. Ook na het overlijden van de echtgenoot van eiseres op 25 april 2017 is niet gebleken dat eiseres zich niet staande heeft weten te houden, zij het met behulp van Russische thuiszorg en de buren. Dat deze zorg anders is en minder uitgebreid dan de thuiszorg in Nederland, maakt niet dat eiseres exclusief aangewezen is op de hulp van referente. Niet is gebleken dat de extra zorg die eiseres stelt nodig te hebben, niet kan worden gegeven door derden, zo nodig tegen betaling. Er is daarom geen sprake van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Eiseres voert (samengevat) aan dat verweerder in het besluit een onjuist toetsingskader heeft aangewend. Ten onrechte heeft verweerder doorslaggevend geacht dat eiseres niet “specifiek” afhankelijk is van referente. Voor de vaststelling van beschermingswaardig gezinsleven is niet nodig dat sprake is van een exclusieve afhankelijkheid. Voorts stelt verweerder ten onrechte dat geen sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en referente. Eiseres heeft elke vrije dag die zij opneemt al jaren lang gebruikt om eiseres te bezoeken, hetgeen veel verder gaat dan een gebruikelijke band tussen een moeder en haar volwassen dochter. Verweerder heeft ook onvoldoende meegewogen dat de echtgenoot van eiseres, die tevens haar mantelzorger was, in 2017 is overleden. Eiseres heeft met de nodige (medische) stukken onderbouwd dat zij constant mantelzorg nodig heeft en nu terugvalt op haar dochter. Verweerder heeft de medische toestand van eiseres en de mate waarin zij zelfredzaam is, te rooskleurig ingeschat. Zo geeft verweerder aan dat tijdens de hoorzitting naar voren is gekomen dat eiseres voor zichzelf kan koken. Niet in het verslag is opgenomen dat referente heeft aangegeven dat het koken inhoudt dat eiseres een blik open maakt en dit opeet. Ten onrechte wordt gesteld dat eiseres haar eigen bloeddruk kan opmeten omdat referente een apparaat voor haar heeft gekocht. Verweerder heeft daarbij niet meegewogen dat het meten vaak niet goed gaat, hetgeen gevaarlijk is omdat onmiddellijk moet worden ingegrepen als de bloeddruk niet goed is. Ook is eiseres bang om zelfstandig te douchen en komt de thuiszorg in Rusland onregelmatig. Eiseres heeft onderbouwd dat het inhuren van particuliere zorg niet betaalbaar is. Ook hierop is verweerder niet ingegaan. Evenmin heeft verweerder betrokken dat de situatie van eiseres verslechtert.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat niet is gebleken, noch aangetoond dat tussen eiseres en referente sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid. De omstandigheid dat referente vier keer per jaar naar Rusland gaat om eiseres te bezoeken, dat zij geld mee neemt voor haar levensonderhoud en dat de band tussen hen intenser is geworden na het overlijden van de echtgenoot van eiseres, is onvoldoende om aan te nemen dat er daardoor sprake is van een bijzondere (emotionele) afhankelijkheid die uitstijgt boven de gebruikelijke banden tussen een moeder en haar meerderjarige volwassen dochter. Het is immers gangbaar dat kinderen die in het buitenland wonen hun ouders bezoeken en hun moeder zoveel mogelijk ondersteunen, zowel financieel als emotioneel. Bovendien is niet gebleken dat eiseres zich, na het vertrek van referente in 2001 naar Nederland, niet zelfstandig heeft weten te handhaven in Rusland en ook is niet gebleken dat eiseres exclusief afhankelijk is geweest van de zorg van referente. Niet is gebleken, noch aangetoond dat eiseres voor haar dagelijks functioneren specifiek van referente afhankelijk is en niet kan terugvallen op de hulp en verzorging van anderen indien nodig. Ook blijkt dat eiseres nog redelijk zelfredzaam is en bovendien hulp krijgt van de thuiszorg. Dat de thuiszorg in Rusland niet te vergelijken is met de thuiszorg in Nederland, zij lang niet iedere dag langs komen en de particuliere thuiszorg duur zou zijn, wat overigens niet met een op de persoonlijke situatie toegespitste factuur is onderbouwd, maakt het vorenstaande niet anders. Ten aanzien van de overgelegde medische verklaringen stelt verweerder dat niet kan worden gesproken van zodanige ernstige gezondheidsklachten dat eiseres niet zonder de persoonlijke en exclusieve zorg van referente kan functioneren. De meeste van de klachten zijn inherent aan het ouder worden. De stelling dat bejaardenhuizen en verzorgingshuizen in Rusland geen oude en hulpbehoevende mensen opnemen die zelf nog kinderen hebben, is op geen enkele wijze onderbouwd met objectieve bewijsstukken.
5.1 In het verweerschrift stelt verweerder ter aanvulling dat in de Werkinstructie 2018/11 is opgenomen dat de banden zo sterk dienen te zijn dat een scheiding ertoe leidt dat eiseres niet zelfstandig kan functioneren. Hierbij wordt betrokken of anderen, inclusief derden, de benodigde zorg op zich kunnen nemen. In casu is van belang dat eisers sinds het vertrek van referente zich staande heeft weten te houden zodat hieruit niet blijkt dat zij van referente afhankelijk is. Dit volgt evenmin uit de medische situatie van eiseres. Immers, niet is gebleken dat de benodigde zorg enkel door referente kan worden verleend. Bovendien volgt uit de verklaringen van referente dat eiseres nog voor een groot deel zelfredzaam is en zij hulp ontvangt van thuiszorg. Niet is gebleken dat de benodigde zorg na het overlijden van de echtgenoot volledig weg is gevallen. Deze omstandigheid is wel degelijk betrokken. Voorts is de medische situatie beoordeeld op grond van de door eiseres overgelegde stukken en de verklaringen van referente. Ten aanzien van het zelf koken, verwijst verweerder naar pagina 5 van het gehoor van 10 oktober 2018 en ten aanzien van het zelf meten van de bloeddruk wordt verwezen naar de pagina’s 2 en 3. Dat de situatie van eiseres zou verslechteren, is niet met stukken onderbouwd. Voor zover gesteld wordt dat particuliere zorg niet betaalbaar is, stelt verweerder dat geen op haar situatie toegespitste factuur is overgelegd, terwijl niet is komen vast te staan dat particuliere zorg noodzakelijk is.
6. Het is vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) dat pas gesproken kan worden van (beschermenswaardig) gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (additional elements of dependancy). Het EHRM heeft dat bijvoorbeeld overwogen in rechtsoverweging 32 van het arrest in de zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk (ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606).
Voorts volgt uit vaste rechtspraak van het EHRM, waaronder het arrest van Kopf en Liberda tegen Oostenrijk (ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806) dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:175). Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
6.1 Los van de vraag of verweerder terecht als toetsingsmaatstaf heeft gesteld dat eiseres niet exclusief van referente afhankelijk is, is de rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op grond van de feiten en omstandigheden van deze zaak terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen haar en referente. Daarbij heeft verweerder doorslaggevend belang kunnen hechten aan het feit dat referente vier maal per jaar gedurende ongeveer twee weken bij eiseres op bezoek gaat en eiseres zich, als referente niet bij haar is, zelfstandig kan handhaven in haar woning. Referente heeft immers tijdens de hoorzitting onder meer verklaard dat eiseres zichzelf verzorgt, zich aankleedt, dat zij zelf kookt en ook boodschappen doet en dat zij zelf haar benodigde oogdruppels kan toedienen en haar bloeddruk kan opmeten. Indien het slecht gaat met eiseres en zij het voorgaande niet zelf kan, heeft referente verklaard dat eiseres hulp vraagt en krijgt van de thuiszorg. Dat eiseres en referente na het overlijden van de echtgenoot van eiseres een intensievere band hebben ontwikkeld, is begrijpelijk maar gelet op het voorgaande onvoldoende om te oordelen dat hun band uitstijgt boven de gebruikelijke banden tussen een oudere, hulpbehoevende moeder en haar meerderjarige volwassen dochter. Ook uit de huidige door eiseres overgelegde medische informatie blijkt dit niet en evenmin blijkt daaruit dat de medische situatie van eiseres is verslechterd. Weliswaar wordt in de medische verklaring van 24 april 2018 gesteld dat eiseres afhankelijk is van zorg van buitenaf en permanent dient samen te wonen met een gezinslid, maar niet is gebleken dat de huidige situatie - waarbij eiseres wordt geholpen door thuiszorg - onvoldoende is, dan wel dat zij niet in Rusland in een verzorgingstehuis kan worden opgenomen. De stelling van eiseres dat verzorgingstehuizen in Rusland geen oude en hulpbehoevende mensen opnemen die zelf nog kinderen hebben, is niet onderbouwd met objectieve bewijsstukken, zodat verweerder hieraan terecht geen waarde heeft gehecht. Evenmin is voldoende onderbouwd dat referente niet eventueel voor eiseres (aanvullende) particuliere verzorging kan regelen en betalen naast de thuiszorg die zij reeds krijgt. Eiseres heeft weliswaar algemene informatie van ‘Realmedservice’ overlegd met een prijslijst, maar verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht tegengeworpen dat eiseres niet een op haar persoonlijke situatie toegespitste factuur ter onderbouwing van haar standpunt dat zij deze kosten niet kan dragen heeft overgelegd. De beroepsgrond faalt.
7. Eiseres beroept zich voorts op een informatiebericht van de werkinstructie strategisch en uitvoeringsadvies (SUA) over het voorleggen van zaken van ouderen die zich bevinden in de laatste levensfase aan de Commissie schrijnende zaken (CSZ). Eiseres stelt dat haar situatie op basis van de gestelde voorwaarden voorgelegd moet worden aan deze commissie. Eiseres is weliswaar nog net geen tachtig jaar, maar is wel dermate hulpbehoevend dat gesproken moet worden van een oudere in haar laatste levensfase. Verder wordt volledig voldaan aan de gestelde criteria. De gestelde voorwaarden zijn bepaald om vast te stellen of iemand zich in de laatste levensfase bevindt, het is geen aanvullende voorwaarde.
7.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het beroep op het informatiebericht van SUA faalt. Uit de beleidsnotitie blijkt dat doorslaggevend is of iemand zich in de laatste levensfase bevindt. Uit de overgelegde medische verklaringen blijkt niet dat dit voor eiseres het geval zou zijn. Het merendeel van haar klachten zijn inherent aan het ouder worden.
In het verweerschrift stelt verweerder dat, gelet op de overgelegde verklaringen over de medische situatie van eiseres alsmede de verklaringen van referente over de zelfredzaamheid van eiseres, reeds hierom niet geconcludeerd kan worden dat zij zich in haar laatste levensfase bevindt.
7.2 In het informatiebericht SUA is het volgende opgenomen:
“Naar aanleiding van een zaak waarbij sprake was van een vreemdeling op hoge leeftijd die bij haar kinderen in Nederland wilde verblijven, moeten dossiers waaruit blijkt dan wel waarin gesteld wordt dat sprake is van vrijwel identieke omstandigheden aan de CSZ worden voorgelegd. Het gaat dan om die zaken die na toetsing aan andere beleidskaders (…) niet in aanmerking komen voor het verlenen van een verblijfsvergunning. (…)
3. Hoe te handelen
Omstandigheden die een zaak tot een vergelijkbaar geval zouden kunnen maken zijn de volgende.
* de vreemdeling heeft een zeer hoge leeftijd. Als richtsnoer geldt in beginsel een leeftijd van 80 jaar of ouder. Doorslaggevend is echter dat iemand zich in de laatste levensfase bevindt. Het is dus ook mogelijk dat een vreemdeling met een lagere leeftijd die zich in de laatste levensfase bevindt in aanmerking komt voor voorlegging aan de CSZ.
* de vreemdeling is zorg behoevend en/of hulpbehoevend;
* de vreemdeling is alleenstaand;
* er zijn alleen in Nederland kinderen die de zog voor de vreemdeling op zich kunnen nemen;
* Het kind of diens partner in Nederland heeft de Nederlandse nationaliteit (…);
* het kind of diens partner is in staat in het eigen onderhoud en dat van de oudere vreemdeling te voorzien.” Voorts wordt vermeld dat dit geen cumulatieve opsomming is. Om een zaak voor te leggen hoeven genoemde omstandigheden zich dus niet allemaal voor te doen. Evenmin is sprake van een uitputtende opsomming. Andere bijzondere/schrijnende omstandigheden kunnen ook een voorlegging rechtvaardigen.
7.3 De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen in geschil is of eiseres voldoet aan de eerste voorwaarde genoemd in het informatiebericht. Verweerder heeft immers in het bestreden besluit, noch in het verweerschrift gesteld dat eiseres niet aan alle overige genoemde voorwaarden voldoet.
7.3.1 De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet wordt geacht zich in de laatste levensfase te bevinden. Verweerder heeft dit weliswaar gesteld, doch daarbij niet de medische situatie van eiseres alsmede hetgeen referente hierover naar voren heeft gebracht betrokken. Uit de overgelegde medische verklaringen van oktober 2017 blijkt dat eiseres, die op dit moment 78 jaar oud is, lijdt aan chronisch hartfalen, hoge bloeddruk, hoog cholesterolgehalte, vernauwing van de bloedvaten, ontsteking van de alvleesklier, schildklierproblemen en gewrichtspijn. Voor deze klachten staat zij onder behandeling van aan arts, moet zij regelmatig op controle en ontvangt zij medicatie en volgt zij een speciaal dieet. Voorts blijkt uit de overgelegde medische verklaring van 24 april 2018 dat eiseres een cerebrovasculaire aandoening en encefalopathie heeft. De arts heeft geconcludeerd dat eiseres, gelet op haar gezondheidstoestand en leeftijd, afhankelijk is van zorg van buitenaf en permanent dient samen te wonen met arbeidsgeschikte gezinsleden. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat deze klachten ouderdom gerelateerd zijn, hetgeen ook een indicatie is dat sprake is van een laatste levensfase. Dat enkel sprake zou zijn van “de laatste levensfase” indien de vreemdeling terminaal zou zijn, is door verweerder niet gesteld en is evenmin gebleken.
7.3.2 Voorts blijkt uit het informatiebericht niet dat sprake moet zijn van een cumulatieve opsomming, zodat niet aan alle vereisten voldaan hoeft te worden om de zaak voor te leggen aan de CSZ. Nu eiseres aan de overige voorwaarden voldoet en gelet op de specifieke omstandigheden van deze zaak is de rechtbank van oordeel dat het besluit ook op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
8. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
10. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
11. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.024,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 170,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.024,- te betalen.

[verwijderd: Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.]

Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Oosterbroek, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.