Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/8340
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2019 in de zaak tussen
[EISERES], gevestigd te [PLAATS] , eiseres
(gemachtigde: mr. A. Kara),
(gemachtigde: mr. A. Kara),
en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 29 november 2018 op het bezwaar van eiseres tegen de in rekening gebrachte kosten voor het per post betekenen van het uitgevaardigde dwangbevel met betrekking tot de nota leges 2017.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] .
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiser te vergoeden.
Overwegingen
1. Bij nota van 28 februari 2018 is aan eiseres een bedrag van € 163.839,35 aan leges in rekening gebracht in verband met de aanvraag van een omgevingsvergunning in 2017. De vervaldatum van de legesnota is 14 maart 2018.
2. Met dagtekening 7 april 2018 is aan eiseres een aanmaning verzonden omdat eiseres de legesnota niet binnen de vervaldatum had voldaan. Op 9 april 2018 heeft verweerder een bezwaar met dagtekening 4 april 2018 van eiseres ontvangen tegen de aanslag als gevolg waarvan de aanslag door verweerder bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2018 (de uitspraak op bezwaar) is verlaagd tot een bedrag van € 131.587,16. Verweerder heeft eiseres hiervoor met dagtekening 31 juli 2018 een uitspraak‑acceptgiro verstuurd met het verzoek deze te betalen binnen 14 dagen na datum van de acceptgiro.
3. Per e-mail van 14 augustus 2018 heeft mevrouw [C] van “Het Architectenbureau” bij verweerder aangegeven graag in overleg te treden over de uitspraak op bezwaar.
4. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 23 augustus 2018 de aanslag ambtshalve verminderd tot een bedrag van € 113.933,07. Verweerder heeft eiseres hiervoor met dagtekening 28 augustus 2018 een uitspraak‑acceptgiro verstuurd met het verzoek deze te betalen binnen 14 dagen na datum van de acceptgiro.
5. Omdat betaling uitbleef en eiseres ook geen uitstel van betaling had gevraagd, is met datum terpostbezorging van 4 oktober 2018 aan eiseres een dwangbevel per post uitgevaardigd waarbij tevens een bedrag van € 10.161 aan betekeningskosten in rekening is gebracht. Eiseres heeft bij brief van 24 oktober 2018, ontvangen door verweerder op 25 oktober 2018, bezwaar gemaakt tegen de kosten voor de betekening van het dwangbevel.
6. Bij uitspraak op bezwaar van 29 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres afgewezen en de kosten voor betekening van het dwangbevel in stand gelaten.
7. In geschil is of verweerder de kosten voor de betekening van het dwangbevel in rekening mocht brengen. Eiseres stelt dat dit niet het geval is en voert daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aan. Eiseres is ten onrechte niet gehoord, de terpostbezorging heeft niet zorgvuldig plaatsgevonden, door verweerder zijn onjuiste termijnen gehanteerd, het was eiseres onduidelijk welk bedrag het juiste legesbedrag was en de in rekening gebrachte rente is onterecht.
Schending hoorplicht
8. In beroep heeft eiseres erover geklaagd dat zij niet is gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan een belanghebbende in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord indien deze belanghebbende daar om verzoekt (artikel 236, eerste lid, van de Gemeentewet in verbinding met artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Uit het bezwaarschrift van 25 oktober 2018 volgt dat eiseres wenst te worden gehoord door verweerder. In het bestreden besluit is hier niets over opgenomen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat eiseres ten onrechte niet is gehoord. De rechtbank neemt in ogenschouw dat eiseres haar bezwaren in beroep en ter zitting duidelijk heeft kunnen uiteenzetten en mondeling heeft kunnen toelichten. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar vernietigen. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van de te vernietigen uitspraak op bezwaar met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten en daarmee de kosten voor betekening van het dwangbevel te handhaven. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Betalingstermijn
9. Artikel 7, eerste lid, van de “Verordening op de heffing en invordering van leges met betrekking tot dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving / omgevingsvergunning 2017” (de Verordening 2017) bepaalt dat de leges zijn verschuldigd op het moment van de aanvraag. Nu tussen partijen niet in geschil is dat eiseres in 2017 een aanvraag heeft gedaan voor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit alsmede een binnenplanse afwijking voor die bouwactiviteit, geldt aldus de Verordening 2017. Artikel 7, tweede lid, van de Verordening 2017 bepaalt vervolgens de betalingstermijn voor de leges die op basis van het eerste lid verschuldigd zijn. De betalingstermijn van twee weken zoals bepaald in het tweede lid is dus van toepassing. De stelling van eiseres dat de Verordening 2018 en daarmee een betalingstermijn van vier weken van toepassing is, omdat eiseres pas in 2018 kennis heeft genomen van het verschuldigde bedrag is gelet op het voorgaande dus onjuist.
Schriftelijke correspondentie
10. Niet in geschil is dat [ADRES] , [POSTCODE] te [PLAATS] , het adres van eiseres betreft en dat dit adres is vermeld op de aanvraag van eiseres voor de omgevingsvergunning. Verweerder heeft dit adres ook in haar systeem opgenomen als correspondentieadres gebruikt voor het toezenden van stukken, waaronder de aanmaning. Eiseres heeft de verzending en de ontvangst van de aanmaning betwist. In dat verband heeft zij aangevoerd dat het adres van eiseres een supermarkt betreft waar de post die voor haar bestemd is haar met regelmaat niet bereikt en tevens regelmatig post wordt bezorgd die niet voor eiseres bestemd is. Tevens heeft eiseres ter zitting nog opgemerkt dat de ambtshalve vermindering ten onrechte naar het architectenbureau is verzonden, omdat dit niet de gemachtigde was van eiseres.
11. Nu de ontvangst van de aanmaning en de brief met de ambtshalve vermindering wordt betwist is het in beginsel het aan verweerder om aannemelijk te maken dat de beschikking op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de beschikking de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen (vergelijk Hoge Raad 25 oktober 2002 ECLI:NL:HR:2002:AE9354).
12. Uit de door verweerder overgelegde verzendadministratie en de toelichting over het proces van verzending maakt de rechtbank op dat aanmaning is verzonden op 7 april 2018. Verweerder heeft in dat verband nog opgemerkt dat geen klachten bekend zijn geworden naar aanleiding van de in bulk aangeboden verzending van de aanmaning en dat deze tevens niet retour is gekomen. Met de enkele betwisting heeft belanghebbende het vermoeden van ontvangst niet ontzenuwd. Dat niet alle stukken die voor eiseres bestemd zijn haar bereiken, omdat op het adres een supermarkt is gevestigd blijft voor rekening en risico van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanmaning is verzonden naar het adres van eiseres aldaar ook is ontvangen of aangeboden.
13. Ten aanzien van de verzending van de beslissing tot ambtshalve vermindering merkt de rechtbank op dat verweerder deze mocht zenden aan het architectenbureau. Met de zinsnede “
namens onze opdrachtgever, [EISERES]” in de e-mail van 14 augustus 2018 heeft het architectenbureau op zijn minst de schijn gewekt dat zij op dat moment de gemachtigde van eiseres was. Daaruit kon verweerder afleiden dat de beslissing tot ambtshalve vermindering, die het gevolg was van deze e-mail en het daaropvolgende overleg, naar het architectenbureau moest worden verzonden. Voor zover eiseres heeft willen stellen dat zij niet bekend is geworden met de ambtshalve vermindering merkt de rechtbank op dat de uitspraak-acceptgiro met het verminderde bedrag naar haar adres is verzonden en niet is gebleken dat deze door haar niet is ontvangen. Eiseres mag geacht worden bekend te zijn met deze vermindering. Gelet op het bovenstaande verwijst verweerder in zijn verweerschrift terecht naar artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet.
namens onze opdrachtgever, [EISERES]” in de e-mail van 14 augustus 2018 heeft het architectenbureau op zijn minst de schijn gewekt dat zij op dat moment de gemachtigde van eiseres was. Daaruit kon verweerder afleiden dat de beslissing tot ambtshalve vermindering, die het gevolg was van deze e-mail en het daaropvolgende overleg, naar het architectenbureau moest worden verzonden. Voor zover eiseres heeft willen stellen dat zij niet bekend is geworden met de ambtshalve vermindering merkt de rechtbank op dat de uitspraak-acceptgiro met het verminderde bedrag naar haar adres is verzonden en niet is gebleken dat deze door haar niet is ontvangen. Eiseres mag geacht worden bekend te zijn met deze vermindering. Gelet op het bovenstaande verwijst verweerder in zijn verweerschrift terecht naar artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet.
Hoogte legesbedrag
14. Eiseres heeft aangevoerd dat het haar niet duidelijk is welk bedrag het juiste bedrag aan leges is nu het legesbedrag een aantal keren is verminderd en de bedragen die vermeld staan in de uitspraken op bezwaar, de ambtshalve vermindering en de acceptgiro’s niet overeenkomen. Ter zitting heeft zij gesteld dat er in dat verband een zorgplicht geldt voor verweerder om duidelijk te maken wat het juiste bedrag is. Nu verweerder dit niet heeft gedaan en het bedrag op de aanmaning en het dwangbevel niet overeenkomen heeft verweerder volgens eiseres in strijd gehandeld de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank stelt vast dat de bedragen die verweerder op de uitspraak-acceptgiro’s heeft vermeld juist zijn. Uit verweerders toelichting in zijn verweerschrift blijkt immers dat de bedragen die genoemd zijn in de uitspraak op bezwaar en de ambtshalve vermindering nog vermeerderd dienen te worden met het vaststaande bedrag van € 584,75 voor de binnenplanse afwijking en de kosten van € 16 van de aanmaning. Bovendien is zowel in de uitspraak op bezwaar als de ambtshalve vermindering onderaan de brief opgenomen “
N.B. : 1. Voor eventuele vragen kunt u het bovengenoemde telefoonnummer bellen”. Indien en voor zover er al sprake is van een zorgplicht heeft verweerder hieraan voldaan. Gelet hierop, had het op de weg gelegen van eiseres om met verweerder contact op te nemen voor zover er bij haar nog vragen bestonden over de hoogte van het legesbedrag. Van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur is aldus geen sprake.
N.B. : 1. Voor eventuele vragen kunt u het bovengenoemde telefoonnummer bellen”. Indien en voor zover er al sprake is van een zorgplicht heeft verweerder hieraan voldaan. Gelet hierop, had het op de weg gelegen van eiseres om met verweerder contact op te nemen voor zover er bij haar nog vragen bestonden over de hoogte van het legesbedrag. Van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur is aldus geen sprake.
Invorderingsrente
15. De stelling van eiseres dat zij met betrekking tot de in rekening gebrachte rente nimmer is aangeschreven, is onjuist. In de ontvangstbevestiging van het bezwaar tegen de aanslag is het volgende vermeld: “
Houdt u er wel rekening mee, dat over het uiteindelijk te betalen bedrag invorderingsrente in rekening wordt gebracht”. Op de diverse acceptgiro’s is bovendien opgenomen dat het totaal te betalen bedrag “
exclusief eventueel nog te betalen invorderingsrente” is. Zonder nadere onderbouwing ziet de rechtbank in de enkele stelling van eiseres dat zij het in rekening gebrachte bedrag aan invorderingsrente niet kan berekenen, onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat dit bedrag te hoog is. De in rekening gebrachte kosten zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 2 en artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet).
Houdt u er wel rekening mee, dat over het uiteindelijk te betalen bedrag invorderingsrente in rekening wordt gebracht”. Op de diverse acceptgiro’s is bovendien opgenomen dat het totaal te betalen bedrag “
exclusief eventueel nog te betalen invorderingsrente” is. Zonder nadere onderbouwing ziet de rechtbank in de enkele stelling van eiseres dat zij het in rekening gebrachte bedrag aan invorderingsrente niet kan berekenen, onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat dit bedrag te hoog is. De in rekening gebrachte kosten zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 2 en artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet).
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard en dient het bestreden besluit vernietigd te worden met instandlating van de rechtsgevolgen.
17. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag .