ECLI:NL:RBDHA:2019:5178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
C-09-572313-KG ZA 19-384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
  • T.A.E. Scheers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eisers in kort geding betreffende opheffing van strafvorderlijke beslagen

In deze zaak vorderden eisers in kort geding de opheffing van strafvorderlijke beslagen die op 28 februari en 28 maart 2019 waren gelegd. De eisers, waaronder A.R.B. Automaten B.V. en Fun-Tech Store B.V., stelden dat de inbeslagname van 95 Cash Centers en de bijbehorende gelden onterecht was. De voorzieningenrechter, S.J. Hoekstra - van Vliet, verklaarde de eisers echter niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat er al een klaagschriftprocedure was gestart op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij een mondelinge behandeling had plaatsgevonden en een uitspraak binnen twee weken werd verwacht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers de uitkomst van deze procedure moesten afwachten, aangezien deze procedure specifiek bedoeld is voor dergelijke kwesties en een adequate rechtsbescherming biedt. De eisers werden ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 2.972,-- werden begroot, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/572313 / KG ZA 19/384
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ter zitting van 21 mei 2019
in de zaak van

1.A.R.B. Automaten B.V. te Rotterdam,

2.
Fun-Tech Store B.V.te Enschede,
3. Cash B.V.te Rotterdam,
4. Point of sales B.V.te Rotterdam,
5. [eiseres sub 5]te [plaats 1] ,
6. [eiseres sub 6]te [plaats 2] ,
7. [eiser sub 7]te [plaats 1] ,
8. [eiser sub 8]te [plaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. P. Koorn te Rotterdam,
tegen:
De Staat der Nederlanden(het ministerie van Justitie en Veiligheid, het Openbaar Ministerie) te Den Haag,
Kansspelautoriteitte Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra - van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. T.A.E. Scheers, griffier.
Tevens zijn aanwezig:
  • aan de zijde van eisers: eiser sub 7, mede als vertegenwoordiger van eiseres sub 1, en de advocaten mr. P. Koorn en mr. P.C. Verloop;
  • aan de zijde van gedaagden: mr. [A], officier van justitie, en de advocaat mr. G.C. Nieuwland.
Nadat partijen hun standpunt ten aanzien van de ontvankelijkheid hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op het standpunt van de wederpartij daarover en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Eisers vorderen in deze procedure, verkort en zakelijk weergegeven:
de teruggave van al hetgeen in beslag is genomen met de acties omstreeks 28 februari 2019 en 28 maart 2019, zijnde 95 Cash Centers en de gelden die zich daarin bevonden, de gelden van de beslagen banktegoeden en de administratie van opstelpunten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
gedaagden te gebieden om niet voordat het opsporingsonderzoek is afgerond over te gaan tot nieuwe beslagen ten aanzien van eisers in verband met de Cash Centers, tenzij de officier van justitie ervoor instaat dat daarbij een tijdige met waarborgen omklede rechtsgang wordt geboden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
gedaagden te veroordelen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding per dag dat de inbeslagname heeft geduurd aan FTS van € 4.000,-, aan Cash van € 4.000,-, aan Pos van € 4.000,- en aan ARB van € 1.000,-,
gedaagden te veroordelen tot het doen van een rectificatie inzake de vermeende overtredingen van de Wet op de kansspelen die met de Cash Centers zouden zijn gepleegd, op de wijze zoals vermeld in de dagvaarding;
het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 2 april 2019 te herroepen;
gedaagden te veroordelen in kosten van het vorige kort geding en van dit geding en in de nakosten van beide gedingen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
1.2.
Gedaagden voeren primair een ontvankelijkheidsverweer. Subsidiair voeren zij inhoudelijk verweer tegen het gevorderde.
1.3.
De voorzieningenrechter verklaart eisers niet ontvankelijk in hun vorderingen. Daartoe is het volgende redengevend. Vaststaat dat eisers de klaagschriftprocedure op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: de 552a-procedure) zijn gestart, dat de mondelinge behandeling in die procedure al heeft plaatsgevonden en dat daarin op korte termijn – op 4 juni aanstaande – een uitspraak valt te verwachten. Indien dat niet het geval mocht zijn, dan hebben eisers de mogelijkheid om te verzoeken om een spoedige uitspraak. Daarmee komt de spoedeisendheid aan deze zaak te ontvallen. Voor zover eisers menen dat voormelde klaagschriftprocedure geen adequate rechtsbescherming biedt, omdat daarin niet alle bezwaren van eisers kunnen worden getoetst, met name niet het argument dat de officier van justitie misbruik van bevoegdheid maakt, wordt daaraan voorbij gegaan. De klaagschriftprocedure is de geëigende procedure, die specifiek voor dit soort kwesties is bestemd. Dat in die procedure een beperkte toets zal worden aangelegd, op basis van het door de Hoge Raad hiervoor gegeven kader, maakt niet dat er plaats is voor een separate civiele beoordeling of voor het aanleggen van een andere toets in dit kort geding. Eisers zullen dan ook de uitspraak in de 552a-procedure moeten afwachten.
1.4.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding, op de wijze zoals hierna vermeld.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
verklaart eisers niet-ontvankelijk;
2.2.
veroordeelt eisers hoofdelijk om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan gedaagden te betalen, tot dusverre aan de zijde van gedaagden begroot op € 2.972,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 1.992,-- aan griffierecht;
2.3.
bepaalt dat eisers bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn;
2.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. T.A.E. Scheers mr. S.J. Hoekstra - van Vliet