ECLI:NL:RBDHA:2019:5202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
AWB 19-1267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening uitstel van vertrek in bestuursrechtelijke procedure met nieuwe medische informatie

Op 28 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen een Egyptische verzoekster en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris, dat haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. In het verzoek om een voorlopige voorziening vroeg de verzoekster de voorzieningenrechter om haar uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De staatssecretaris was niet verschenen op de zitting, ondanks een voorafgaand bericht van verhindering.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat de staatssecretaris verzoekster niet mag uitzetten tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) voldoende inzichtelijk was en dat de medische informatie van de psychotherapeut van verzoekster niet was meegenomen in de besluitvorming. De voorzieningenrechter benadrukte dat het belang van verzoekster om niet te worden uitgezet in de bezwaarfase zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij directe uitzetting.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak is gedaan in het kader van een bestuursrechtelijke procedure, waarbij de rechten van de verzoekster op basis van haar medische situatie centraal stonden. De voorzieningenrechter heeft het belang van zorgvuldige besluitvorming en het betrekken van actuele medische informatie onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1267
V-nummer: [V-nummer]

proces verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

28 maart 2019 in de zaak tussen

[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] van Egyptische nationaliteit, verzoekster,
(gemachtigde: mr. A. van Driel)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2019.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het verweerder wordt verboden verzoekster uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.024,-.

Motivering

1. Centraal staat in deze zaak de vraag of aan verzoekster op grond van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek moet worden verleend.
2. Anders dan door verzoekster is betoogd, speelt daarin naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval geen rol of verzoekster door de door haar gestelde omstandigheden niet meer naar Egypte kan terugkeren.
3. De voorzieningenrechter moet onder meer de vraag beantwoorden of het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) voldoende inzichtelijk is en of verweerder dat dan aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De laatste vraag beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend.
4. Ten tijde van het BMA-advies werd verzoekster nog niet medisch behandeld. Dat is nu wel zo. Haar psychotherapeut heeft daar stukken van overgelegd en dat vandaag op de zitting nader toegelicht. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om deze informatie voor te leggen aan het BMA, zodat het BMA had kunnen beoordelen of dat hun advies anders maakt. De voorzieningenrechter hecht hierbij met name waarde aan de omstandigheid dat de psychotherapeut gemotiveerd naar voren heeft gebracht dat bij het uitblijven van de behandeling die verzoekster nu krijgt, een medische noodsituatie zou kunnen ontstaan. Het BMA dient de medische informatie van de psychotherapeut en de behandeling die verzoekster nu ontvangt inzichtelijk te betrekken in zijn advies.
5. Deze grond slaagt dan ook. Bij deze stand van zaken, waarbij het BMA zich nog zal moeten uitlaten over de medische behandeling van verzoekster, kan niet op voorhand worden gezegd dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom weegt het belang van verzoekster om niet te worden uitgezet in de bezwaarfase zwaarder dan het belang van verweerder bij directe uitzetting van verzoekster voordat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook toewijzen in die zin dat het verweerder wordt verboden om verzoekster uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 512,--, en een wegingsfactor 1).
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier is verhinderd voorzieningenrechter
dit proces-verbaal te ondertekenen.
afschrift verzonden aan partijen op: