ECLI:NL:RBDHA:2019:5221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
19.4446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag en terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, die eerder aanvragen had ingediend die waren afgewezen, heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk is verklaard, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen zijn gepresenteerd die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat de veiligheidssituatie in Libanon zorgwekkend is en dat hij bescherming nodig heeft bij terugkeer. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de situatie in Libanon niet significant is verslechterd sinds de vorige asielprocedure en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk zal worden vervolgd of risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daarnaast is er een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd, waar hij niet aan heeft voldaan, wat heeft geleid tot de oplegging van een inreisverbod. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.4446

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.M.A.F.C. Lienaerts),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S.O. Naarendorp).

ProcesverloopBij besluit van 25 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL 19.4447, plaatsgevonden op 21 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Al Othman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft eerder aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvragen bij besluiten van 22 februari 2013 en
21 maart 2018 afgewezen. Tegen de beschikking van 21 maart 2018, waarin tevens een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, heeft eiser beroep ingesteld. Het beroep is op 18 april 2018 door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bevestigd in haar uitspraak van 24 augustus 2018.
2. Op 26 januari 2019 is eiser door de politie in Hengelo aangehouden in het kader van de Opiumwet en heeft eiser aangegeven opnieuw een aanvraag in te willen dienen. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser neemt het standpunt in dat sprake is van nieuwe elementen of bevindingen en voert aan dat de (algemene) veiligheidssituatie in Libanon zorgwekkend is. Verweerder heeft nagelaten te motiveren of eiser bij terugkeer bescherming krijgt van de Libanese autoriteiten en geen behandeling in strijd met artikel 3 EVRM zal ondergaan. Eiser heeft daarbij verwezen naar het rapport van USDOS van
20 april 2018, het rapport van CGRS-CEDOCA van 7 augustus 2018, het rapport van CRS van 5 oktober 2018 en het rapport van USDOS van 19 september 2018. Eiser neemt het standpunt in dat de datum van die rapporten zo kort voor het einde van, of van na de vorige asielprocedure zijn, dat niet gesteld kan worden dat die documenten in de vorige procedure betrokken zijn of betrokken hadden kunnen worden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het betoog van eiser dat de algemene veiligheidssituatie in Libanon dusdanig is verslechterd dat dit als nieuw element of bevinding moet worden aangemerkt, terecht niet gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de in het bestreden besluit gegeven motivering en de ter zitting gegeven aanvulling terecht het standpunt heeft ingenomen dat, voor zover de door eiser genoemde rapporten al in de vorige aanvraag zijn meegenomen, geen sprake is van een novum en dat uit de overige rapporten niet blijkt dat de veiligheidssituatie in Libanon en in de vluchtelingenkampen aldaar sinds de vorige procedure van eiser, die is geëindigd met de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2018, significant is verslechterd. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser, met enkel de verwijzing naar de rapporten waarin de algehele situatie in Libanon en de vluchtelingenkampen aldaar, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk zal worden vervolgd in de zin van het Vluchtelingenverdrag of risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5. Ter zake van het terugkeerbesluit en het inreisverbod overweegt de rechtbank dat bij besluit van 21 maart 2018 tegen eiser een terugkeerbesluit is uitgevaardigd waarbij is aangegeven dat eiser Nederland binnen vier weken dient te verlaten. Omdat niet is gebleken dat eiser aan deze terugkeerverplichting heeft voldaan, geldt het uitgevaardigde terugkeerbesluit nog steeds. Nu de vertrektermijn inmiddels is verlopen schrijft artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 verweerder dwingend voor om een inreisverbod op te leggen. Niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat verweerder van het opleggen van een inreisverbod had moeten afzien.
6. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 maart 2019.
de griffier is verhinderd deze uitspraakrechter
te ondertekenen
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.