ECLI:NL:RBDHA:2019:53

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
NL17.2454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag

Op 4 januari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser met Iraanse nationaliteit die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de geloofwaardigheid van eisers bekering tot het christendom niet werd erkend. Eiser had verklaard dat hij in Iran was bekeerd tot het christendom na contact met zijn verhuurder, [X], die hem introduceerde in de christelijke gemeenschap. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser ongeloofwaardig waren. De rechtbank wees op de ondeugdelijke motivering van de tegenwerpingen van de Staatssecretaris en concludeerde dat de geloofwaardigheid van de bekering niet op de juiste wijze was beoordeeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuwe integrale geloofwaardigheidsbeoordeling uit te voeren, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.2454

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Vermeij),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

ProcesverloopBij besluit van 26 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 12 november 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Mehrian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1991.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Iran is bekeerd tot het christendom, nadat hij hiermee in aanraking was gekomen door de verhuurder van zijn winkelpand, [X] . Toen eiser met [X] een week mee op reis was geweest, kwam eiser erachter dat [X] christen was. [X] heeft eiser meegenomen naar huiskerkbijeenkomsten. Uiteindelijk heeft eiser 15 tot 18 huiskerkbijeenkomsten bezocht met [X] . Tijdens een van deze bijeenkomsten is eiser bekeerd, tijdens een gebed speciaal voor hem. Ongeveer vier maanden na zijn bekering stond eisers doop gepland, maar deze heeft niet plaatsgevonden omdat eiser moest vluchten na een inval van de politie in de huiskerk die dag. In Nederland heeft eiser bijbelstudies en kerken bezocht om zijn geloof te verdiepen. In Nederland is hij alsnog gedoopt.
3. Verweerder heeft eisers interesse in en bekering tot het christendom in Iran niet geloofwaardig geacht. Verweerder werpt eiser tegen dat hij niet direct bij het aanmeldgehoor, op de vraag welke religie hij belijdt, heeft verklaard dat hij christen is. Vanwege eisers ongeloofwaardige verklaringen over [X] , volgt verweerder eiser niet in zijn verklaringen dat hij op deze wijze in aanraking gekomen is met het christendom en dat deze kennismaking de oorsprong is geweest voor de gestelde bekering. Gelet op de slechte positie van christenen in Iran acht verweerder ook niet aannemelijk dat eiser geen twijfel of bedenkingen had bij zijn ontdekking dat zijn verhuurder [X] christen is, noch ten aanzien van zijn persoonlijke beslissing naar een christelijke bijeenkomst te gaan. Dat hem voorafgaand aan het bijwonen van de bijeenkomsten niets zou zijn verteld over de risico’s, acht verweerder evenmin aannemelijk. Daarbij heeft eiser volgens verweerder slechts algemene kennis over de bijeenkomsten die hij bijwoonde. Ook over de op handen zijnde doopceremonie weet eiser weinig te verklaren. Ook werpt verweerder tegen dat eiser een bekeerd christen omschrijft als een persoon die het boek van God leest en volgens dat boek leeft, terwijl eiser niet tijdens zijn gestelde proces, noch na zijn gestelde bekering in Iran in de bijbel heeft gelezen.
4.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij bestrijdt de door verweerder tegengeworpen tegenstrijdigheden en vaagheden uitvoerig. Ook voert hij aan dat verweerder een verkeerd beoordelingskader heeft gehanteerd. In strijd met de per 1 juli 2018 in werking getreden nieuwe Werkinstructie 2018/10 Bekeerlingen, heeft verweerder volgens eiser ten onrechte de nadruk gelegd op het proces naar de bekering toe, in plaats van de geloofwaardigheid van de bekering op zichzelf.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Werkinstructie geen nieuw beleid bevat en dat het besluit voldoet aan de Werkinstructie.
4.3
Volgens paragraaf 3.1 van de Werkinstructie richt verweerder zich, om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen, op drie elementen, te weten:
1. De motieven voor en het proces van bekering;
2. De kennis van het nieuwe geloof, en;
3. De activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat eiser gevolgd kan worden dat verweerder een aantal, in het bestreden besluit belangrijke, tegenwerpingen in eisers verklaringen over zijn proces van bekering ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Zo heeft verweerder ongeloofwaardig geacht dat eiser door zijn contact met [X] in aanraking is gekomen met het christendom. De rechtbank volgt eiser echter dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het ongeloofwaardig is dat eiser [X] in vertrouwen heeft genomen over de redenen waarom hij wilde stoppen met zijn zaak. Eiser heeft verklaard dat hij zijn huur wilde opzeggen vlak voor het Nawroz feest, een tijd waarin veel verkocht wordt door winkeliers. Zijn verhuurder [X] was hierover verbaasd. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom van eiser meer voorzichtigheid verwacht zou mogen worden bij het delen van zijn redenen om de huur op te willen zeggen. Immers, verweerder heeft niet duidelijk gemaakt waarom de financiële problemen en detentie van zijn vader volgens verweerder zodanig vertrouwelijk zijn dat eiser deze had moeten verzwijgen dan wel had moeten aarzelen toen [X] naar de reden voor zijn opzegging informeerde. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat het bevreemdend is dat eiser niet meer kan verklaren over de reden dat [X] hem financiële hulp heeft verleend. Eiser stelt dat het niet bevreemdend is dat [X] eiser heeft willen helpen toen hij hoorde in welke moeilijke situatie eiser en zijn zusje zijn komen te verkeren. De rechtbank stelt hierbij voorop dat uit het gehoor van eiser volgt dat het een zakelijke overeenkomst betrof. Deze zakelijke overeenkomst hield in dat eiser de borg terug kreeg en geen huur meer hoefde te betalen, maar hier stond tegenover dat [X] de eigenaar van de winkel werd en dat eiser in de winkel moest werken en de opbrengst moest delen met [X] . Dat vervolgens het contact met [X] is geïntensiveerd heeft verweerder in het bestreden besluit niet langer ongeloofwaardig tegengeworpen.
Verder volgt de rechtbank eiser dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het bevreemdend is dat [X] en eiser tijdens het verblijf in Namak Abrut niet expliciet hebben gesproken over het feit dat [X] christen is. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt waarom dit verwacht wordt, nu uit eisers verklaringen volgt dat het hem duidelijk was dat [X] christen was en dat hij hem dit dan ook niet hoefde te vragen. Over hun gesprekken tijdens de reis blijkt dat [X] heeft geuit dat Jezus de god is waar hij in gelooft en dat [X] zich heeft uitgelaten over de wonderen die Jezus heeft verricht. Ook zag eiser dat [X] iedere dag las uit een zelf geprint boek, het was eiser duidelijk dat dit de bijbel was. Eiser zag tevens dat [X] niet volgens de Islam bad, maar dat hij uit films herkende dat [X] bad als een christen. Verweerders tegenwerping dat het volstrekt niet geloofwaardig en onvoorstelbaar is dat eiser vervolgens - zonder dat [X] ooit expliciet zou hebben gezegd dat hij christen is - mee mocht naar een bijeenkomst voor christenen, is gelet op het voorgaande eveneens onvoldoende gemotiveerd. Hierbij wordt eveneens in acht genomen dat verweerder eiser niet langer tegenwerpt dat de relatie tussen eiser en [X] is geïntensiveerd nadat zij een zakelijke overeenkomst hadden gesloten.
Voorts heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat het ongeloofwaardig is dat eiser zich is gaan interesseren in het Christelijk geloof terwijl uit zijn verklaringen niet volgt dat hij op dat moment op zoek was naar een ander geloof. Eiser was volgens zijn verklaringen niet praktiserend moslim, die na intensivering met het contact met [X] door [X] verhalen en stelligheid over zijn geloof geïnteresseerd was geraakt in het christendom.
Dat het opmerkelijk is dat eiser een bekeerd christen omschrijft als iemand die onder meer de bijbel leest en volgens de bijbel leeft, terwijl eiser in Iran niet in de bijbel gelezen heeft, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank evenmin afdoende gemotiveerd. Eiser merkt terecht op dat de bijbel in Iran moeilijk verkrijgbaar is. Eiser heeft verklaard dat een bijbel aanwezig was op de huiskerkbijeenkomsten en dat daaruit werd voorgelezen. In Nederland heeft eiser een eigen bijbel aangeschaft maar ook tijdens zijn verblijf in Iran heeft eiser kennis kunnen nemen van de inhoud van de bijbel.
4.5
Omdat verweerder doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan eisers verklaringen over zijn motieven voor en proces van bekering, en hierbij bovenvermelde punten van groot belang heeft geacht, kan het bestreden besluit, na het geconstateerde gebrek van een ondeugdelijke motivering op deze punten, geen stand houden. Verweerder zal een nieuwe integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moeten uitvoeren, ingevolge de Werkinstructie.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
6. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat het geconstateerde gebrek tot gevolg heeft dat verweerder de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling aan een volledige heroverweging zal moeten onderwerpen, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel