ECLI:NL:RBDHA:2019:5374
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning Turkse zelfstandige
Op 17 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Turkse zelfstandige en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. De aanvraag was eerder op 16 mei 2018 afgewezen, waarna de verzoeker op 11 juni 2018 bezwaar heeft gemaakt. De voorzieningenrechter had eerder, op 1 november 2018, een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. In de periode daarna heeft de verzoeker meerdere malen om een voorlopige voorziening gevraagd, met de laatste aanvraag op 25 januari 2019.
De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat er geen sprake is van een dreigende uitzetting van de verzoeker. Hoewel de verzoeker geen verblijfssticker heeft ontvangen en hem is meegedeeld dat hij geen rechtmatig verblijf meer heeft, is er geen bewijs dat de staatssecretaris voornemens is om hem op korte termijn uit te zetten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er binnen afzienbare tijd een beslissing op het bezwaar van de verzoeker zal volgen, en dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.