ECLI:NL:RBDHA:2019:5479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
C/09/569525 / JE RK 19-556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en benoeming van een bijzondere curator in een complexe echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2019 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2006, en de benoeming van een bijzondere curator. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 1 maart 2019 is ingediend. De kinderrechter heeft eerder op 8 april 2019 al een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die liep tot 14 mei 2019. De ouders van de minderjarige hebben een complexe echtscheidingsproblematiek, wat heeft geleid tot een loyaliteitsconflict voor de minderjarige. De vader heeft verweer gevoerd en zelfstandige verzoeken ingediend, waaronder de vervanging van de gecertificeerde instelling en het vaststellen van een omgangsregeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een belangenstrijd is tussen de ouders en de minderjarige, en heeft besloten een bijzondere curator te benoemen om de minderjarige te vertegenwoordigen. De bijzondere curator moet binnen zes weken verslag uitbrengen aan de rechtbank en de betrokken partijen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 30 augustus 2019 en het verzoek van de vader om toestemming van de ouders voor buitenlandse reizen afgewezen. De verdere behandeling van de verzoeken is aangehouden tot een zitting op 27 juni 2019.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/569525 / JE RK 19-556
Datum uitspraak: 13 mei 2019

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Benoeming bijzondere curator ex artikel 1:250 BW
Zelfstandige verzoeken vader
in de zaak naar aanleiding van het op 1 maart 2019 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden

(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. F.C. de Wit-Facchetti te Rotterdam,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.J. Montanus, te Amsterdam.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 8 april 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank is de machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 20 april 2019 tot 14 mei 2019 en is het verzoek voor het overige aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 8 april 2019 en de daarin genoemde stukken;
- het verweerschrift van de zijde van de vader, tevens houdende zelfstandige verzoeken.
Op 13 mei 2019 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordigers GI] , namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, met zijn advocaat;
- moeder, met haar advocaat.
[minderjarige] is op 13 mei 2019 in raadkamer gehoord.
Feiten
- De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk in het netwerkpleeggezin van mevrouw [pleegmoeder]

Verzoeken

Het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de resterende verzochte duur, te weten tot 6 oktober 2019.
De vader heeft verweer gevoerd en bij verweerschrift de volgende verzoeken ingediend:
vervanging van de gecertificeerde instelling door het Leger des Heils ex artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), met het verzoek aan de gecertificeerde instelling om de hele zaak binnen een week over te dragen;
ex artikel 1:262b BW te bepalen dat mevrouw [A.] wordt benoemd als de coach en dat haar protocol wordt gevolgd tot herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader, in deze ondersteund door mevrouw drs. [B.] ;
ex artikel 1:265g BW een omgangsregeling vast te stellen voor de tijd dat [minderjarige] uit huis is geplaatst, waarbij de vader wekelijks contact heeft met [minderjarige] en gewerkt wordt aan een opbouw waarbij uiteindelijk de regeling van het ouderschapsplan weer gevolgd zal worden;
voor recht te verklaren dat de gecertificeerde instelling toestemming van de ouders nodig heeft om [minderjarige] naar het buitenland te laten gaan.

Beoordeling

Met betrekking tot het bij verweerschrift ingediende verzoek onder 1
Gelet op hetgeen hierna ten aanzien van het verzoek van de gecertificeerde instelling en de overige bij verweerschrift ingediende verzoeken wordt overwogen, zal dit verzoek worden aangehouden tot de zitting van 27 juni 2019.
Met betrekking tot het verzoek van de gecertificeerde instelling en de bij verweerschrift ingediende verzoeken 2 en 3
Ingevolge artikel 1:250 BW kan de rechtbank, een bijzondere curator benoemen om een minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De rechtbank kan dit doen als - in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding of het vermogen van een minderjarige - de belangen van (één van) de met het gezag belaste ouders of voogd(en) in strijd zijn met die van de minderjarige. De rechtbank moet beoordelen of zij die benoeming noodzakelijk acht en daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking nemen. Benoeming van een bijzondere curator kan plaatsvinden op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve.
Van de laatste mogelijkheid zal de kinderrechter gebruik maken. De kinderrechter overweegt daartoe dat haar uit het dossier en ter zitting is gebleken dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:250 BW gelet op het navolgende.
Tussen de ouders is sprake van langdurige en zeer complexe echtscheidingsproblematiek. Dit heeft ertoe heeft geleid dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict verkeert, waarbij signalen van ouderverstoting richting de vader worden gezien. Er is inmiddels al anderhalf jaar geen contact tussen [minderjarige] en de vader, vanwege weerstand daartoe bij [minderjarige] . Hoewel er vermoedens zijn, is het op dit moment nog onduidelijk waar deze weerstand precies vandaan komt. [minderjarige] is met betrekking tot de omgang met de vader recentelijk ook enigszins wisselend geweest, nu hij tijdens een kindgesprek op 29 maart 2019 bij de rechter kenbaar heeft gemaakt het niet erg te vinden om zijn vader te zien bij bijeenkomsten, maar geen vaste tijd alleen met hem wil zijn en tijdens het kindgesprek voorafgaand aan de zitting heeft gezegd helemaal geen contact met zijn vader te willen waarbij hij niet wilde ingaan op de reden daarvan. Aangezien de vader juist zo spoedig mogelijk en in toenemende mate contactherstel met [minderjarige] wenst tot het niveau zoals in het ouderschapsplan is vermeld, concludeert de kinderrechter dat sprake is van een belangenstrijd. De kinderrechter merkt hierbij op dat het in beginsel in het belang van minderjarigen wordt geacht om onbelast contact met beide ouders te hebben.
De gecertificeerde instelling en de ouders hebben aangegeven in te stemmen met het benoemen van een bijzondere curator.
Deze onafhankelijke persoon dient de minderjarige te vertegenwoordigen. Van de bijzondere curator wordt in dit verband verwacht dat zij de belangen van [minderjarige] behartigt en dat zij zal onderzoeken:
in hoeverre en zo ja, op welke wijze, contactherstel met de vader in het belang van [minderjarige] wordt geacht;
waarbij wordt gelet op de (belasting voor [minderjarige] van de) contactopbouw die op dit moment plaatsvindt tussen [minderjarige] en de moeder en waarbij aandacht is voor de vraag of [minderjarige] in staat wordt geacht te komen tot een redelijke waardering van zijn belangen en waarbij rekening wordt gehouden met de wensen en behoeften van [minderjarige] .
Hierbij wordt ook verwacht dat de bijzondere curator tracht inzicht te krijgen in de oorzaak van de weerstand die [minderjarige] heeft ten opzichte van (het contact met) de vader.
Ook dient te worden onderzocht of en zo ja op welke wijze de ouders een meer positieve rol kunnen spelen in het toestaan van de omgang van [minderjarige] met de andere ouder (en of systeemtherapie hierbij eventueel een rol zou kunnen spelen).
Ter uitvoering van bovengenoemde wordt de bijzondere curator verzocht individuele gesprekken te voeren met [minderjarige] , de vader en de moeder en indien dat naar het oordeel van de bijzondere curator gewenst is ook met de ouders gezamenlijk ofwel de ouder(s) en [minderjarige] gezamenlijk. Daarnaast verzoekt de rechtbank de bijzondere curator een gesprek te voeren met de jeugdbeschermers mevrouw [vertegenwoordigers GI]
Het staat de bijzondere curator vrij om, indien zij dit wenst, gesprekken te voeren met overige betrokken personen, zoals bijvoorbeeld mevrouw [pleegmoeder] .
Van haar bevindingen dient de bijzondere curator binnen zes weken schriftelijk verslag te doen aan rechtbank, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden en de ouders.
De rechtbank zal na ontvangst van het schriftelijk verslag van de bijzondere curator een behandeling ter zitting plannen waarvoor de verzoeker, belanghebbenden en de bijzondere curator zullen worden opgeroepen.
[minderjarige] zal dan mogelijk nogmaals door de rechtbank worden opgeroepen voor een gesprek.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de bijzondere curator haar taak heeft volbracht, zal de rechtbank haar werkzaamheden voor deze procedure bij nadere beschikking als beëindigd beschouwen.
Met betrekking tot het verzoek van de gecertificeerde instellingDe kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b lid 1 BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Het verblijf in het pleeggezin lijkt [minderjarige] goed te doen. Hiermee is hij uit de strijd tussen de ouders gehaald en zijn depressie lijkt grotendeels te zijn afgenomen. De kinderrechter acht het, voor de continuïteit, duidelijkheid en rust voor [minderjarige] (en daarmee zijn ontwikkeling), noodzakelijk dat zijn plaatsing bij het pleeggezin middels de machtiging uithuisplaatsing in elk geval van kracht zal blijven tot 30 augustus 2019, zijnde het einde van de zomervakantie. Het verzoek zal voor het overige worden aangehouden tot de zitting van 27 juni 2019.
Met betrekking tot het bij verweerschrift ingediende verzoek onder 4Voor wat betreft het bij verweerschrift ingediende verzoek vast te stellen dat de gecertificeerde instelling toestemming van de ouders nodig heeft om [minderjarige] naar het buitenland te laten gaan, overweegt de kinderrechter dat niet uit de wet volgt dat de gecertificeerde instelling dergelijke toestemming dient te vragen in het geval een minderjarige onder toezicht is gesteld. Bovendien acht de kinderrechter het van belang dat [minderjarige] met het pleeggezin in de zomervakantie op vakantie kan naar Zweden, nu een verblijf bij de ouders dan wel elders op een voor hem niet vertrouwde plek in die periode niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht.
Overig
Ten slotte heeft de kinderrechter tijdens de zitting vernomen dat [minderjarige] bij de netwerkberaden aanwezig is. Nu het niet in het belang van [minderjarige] lijkt dat hij wordt geconfronteerd met de (volwassenen)problematiek die zich tijdens deze beraden voordoet (zoals ook uit het verzoekschrift volgt) geeft de kinderrechter de gecertificeerde instelling met klem in overweging deze beraden te laten plaatsvinden buiten aanwezigheid van [minderjarige] en hem eventueel na afloop een (op zijn leeftijd toegesneden) samenvatting te geven van hetgeen is besproken.
De kinderrechter zal in afwachting van het verslag van de bijzondere curator een nadere beslissing op de verzoeken aanhouden tot de zitting van 27 juni 2019.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van
14 mei 2019 tot 30 augustus 2019;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de vader voor recht te verklaren dat de gecertificeerde instelling toestemming van de ouders nodig heeft om [minderjarige] naar het buitenland te laten gaan;
benoemt tot bijzondere curator over de minderjarige:
drs. A. van Teijlingen, kantoorhoudende te Sassenheim;
bepaalt dat de bijzondere curator binnen zes weken schriftelijk verslag dient te doen aan de rechtbank, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden en de ouders;
bepaalt dat Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden en de ouders na ontvangst van het verslag van de bijzondere curator, desgewenst, tijdig voorafgaand aan de zitting hierop schriftelijk kunnen reageren;
deze reactie dient aan de rechtbank, de bijzondere curator en de overige betrokkenen te worden toegezonden;
houdt verdere de behandeling van het verzoek van de gecertificeerde instelling en de gehele behandeling van de verzoeken 1, 2 en 3 van de vader, voorzover deze worden gehandhaafd, voor het overige aan tot de zitting van 27 juni 2019 om 15:30 uur;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder;
- mr. E.A.M. mr. F.C. de Wit-Facchetti;
- mr. P.J. Montanus;
- de bijzondere curator, drs. A. van Teijlingen;
bepaalt dat afhankelijk van de uitkomst van het verslag van de bijzondere curator en eventueel daaropvolgende schriftelijke reacties, [minderjarige] nogmaals door de rechtbank wordt opgeroepen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2019 door mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 mei 2019.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.