3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Bewijsmiddelen
De aangever heeft verklaard dat hij op 20 november 2018 rond 05:37 uur de deur van zijn woning in Hazerswoude-Rijndijk uitliep om naar zijn werk te gaan. Hij liep richting zijn auto die iets links voor zijn woning en naast de auto van de buurvrouw geparkeerd stond. Toen hij de autosleutel uit zijn zak wilde halen, werd hij van achteren op zijn hoofd geslagen. Bij de eerste of tweede klap ging hij neer. Toen hij op zijn rechterzijde lag kreeg hij klappen op zijn heup en schouder. Hij zag een donker gekleed persoon staan met een motorhelm op, die een vierkant stuk hout bij zich had. Hij kreeg, zo dacht hij, acht à tien klappen. Op een gegeven moment is de aangever gaan brullen. Toen de buurvrouw van [nummer] een paar klappen op het raam gaf, is de dader gevlucht.
Getuige [getuige] , verblijvend op [nummer] , heeft verklaard dat zij die ochtend rond 05:30 uur op de bovenverdieping van die woning was en dat zij plotseling een schreeuw hoorde van buiten aan de straatzijde. Zij liep naar het raam, keek naar buiten en zag daar een man bij een boompje voor een zwarte [automerk] en grijze [automerk] staan. Zij zag dat deze man op iets in sloeg. Hij maakte, met beide armen boven zijn hoofd geheven, slaande bewegingen met iets in zijn handen. [getuige] zag dat het voorwerp in zijn handen langwerpig was. De man droeg een helm.
De aangever is op 20 november 2018 opgenomen in het ziekenhuis en is op 22 november 2018 weer ontslagen. Bij de aangever zijn, zo blijkt uit een brief van forensisch arts KNMG [arts] van 9 mei 2019 – waarin informatie van de behandelend arts en de revalidatiearts is betrokken – meerdere letsels geconstateerd. Hoog op het voorhoofd, rechts beginnend en naar de achterzijde van het hoofd doorlopend in de behaarde hoofdhuid had de aangever een streepvormige huidonderbreking van circa 7 cm. lengte en een breedte die varieert tussen circa 3 en 8 mm, ontstaan door stomp geweld. Onder meer op de linker flank had de aangever een bloeduitstorting en onder meer op de linker schouder werd een schaafwond geconstateerd. Aan inwendig letsel werden diverse botbreuken in schedelbotten aan de rechterzijde van het hoofd geconstateerd, namelijk het wandbeen, het voorhoofdsbeen, het wiggenbeen en de jukboog. Ook is een kleine hoeveelheid bloed binnen de schedel, maar buiten de hersenen aangetroffen. De arts concludeert dat de verschillende letsels bij de aangever vooral wijzen op de toepassing van stomp uitwendig geweld. Vooral bij het letsel aan het hoofd is er sprake geweest van een forse krachtsinwerking en de aangegeven toedracht (het slaan met een lat) past daar goed bij. Het letsel is te typeren als (zeer) zwaar: medisch ingrijpen was vereist, maar herstel was mogelijk zonder operatie. Potentieel is het letsel aan en vooral in het hoofd levensbedreigend. Daarbij valt vooral te denken aan een uitgebreidere bloeding in de hersenen of een kneuzing van de hersenen zelf. Het herstel is mogelijk niet volledig en zal naar verwachting meer dan zes maanden in beslag nemen. Van de scheurwond aan het hoofd zal mogelijk een litteken resteren.
De verdachte heeft onder meer verklaard dat hij de aangever heeft opgewacht voor zijn woning, hem van achteren heeft benaderd en dat hij de aangever, vlak nadat die zich omdraaide, met een stok heeft geslagen. In totaal heeft de verdachte de aangever twee keer met de stok geslagen, eenmaal op de schouder en eenmaal op de heup.
In de auto van de verdachte is door de politie de stok aangetroffen waarmee de verdachte de aangever heeft geslagen. Deze stok is 120 cm lang, heeft een dikte van 3,5 bij 3,5 cm en weegt 0,919 kg.
Feitelijke handelingen
De rechtbank acht ten eerste wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever met een grote stok heeft geslagen op het hoofd, op de arm en op de heup. De verklaring van de aangever past bij de vele letsels die bij hem zijn geconstateerd en vindt bovendien steun in de getuigenverklaring van [getuige] , die slaande bewegingen van bovenaf met een langwerpig voorwerp zag,
nadatzij geschreeuw hoorde en dus nadat de aangever al een klap met de stok had gehad. Gelet op deze bewijsmiddelen acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij de aangever maar tweemaal met de stok heeft geraakt niet aannemelijk.
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van de aangever onbetrouwbaar is, omdat die op een aantal punten in strijd met de waarheid is gedaan. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aangever bij het afleggen van zijn eerste verklaring naar het zich laat aanzien geen open kaart heeft gespeeld waar het de mogelijke dader en de mogelijke aanleiding van het incident (overspel) betrof. Dat wil echter niet zonder meer zeggen dat zijn verklaring om die reden ook op andere punten niet waarheidsgetrouw is. In tegendeel, zijn verklaring vindt voor wat betreft de feitelijke geweldshandelingen immers juist steun in andere bewijsmiddelen, zoals hierboven al genoemd.
Ook heeft de raadsman van de verdachte benadrukt dat het verhoor van en de gesprekken met de aangever, ondanks het bepaalde in artikel 29a lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv), niet in vraag en antwoord-vorm zijn geverbaliseerd en dat bovendien geen opnames van deze gesprekken zijn gemaakt. Ook in deze omstandigheid ziet de rechtbank echter geen aanleiding om aan de verklaring van de aangever te twijfelen zoals deze door de politie op schrift is gesteld. De aangever is nadien immers bij de rechter-commissaris nogmaals gehoord en heeft bij die gelegenheid over de geweldshandelingen van de verdachte niet anders verklaard dan eerder bij de politie.
Poging doodslag?
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, opzet heeft gehad – al dan niet in voorwaardelijke zin – op de dood van de aangever. In dat kader stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aangever met een vierkant stuk hout van anderhalve meter lang en ongeveer één kilo zwaar met forse kracht op het hoofd heeft geslagen en wel dermate hard dat de schedel van de aangever op meerdere plekken is gebroken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het hoofd vitale onderdelen van het menselijk lichaam bevinden. Door aldus te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de aangever het leven zou laten. Het letsel kwalificeert ook volgens de forensisch arts als potentieel levensbedreigend.
Volgens de verdachte wilde hij de aangever op de schouder raken en was de eerste slag met het hout ook op de schouder gericht, maar heeft hij kennelijk ook het hoofd van de aangever geraakt. Anders dan de raadsman van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ernstig rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat hij de aangever niet precies op de schouder, maar ergens daar in de buurt zou raken, bijvoorbeeld op het hoofd. Hij sloeg immers met een stuk hout van anderhalve meter op een bewegende man en bovendien deed hij dat in een relatief beperkte ruimte tussen twee geparkeerde auto’s in. Door zo te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de hiervoor reeds vastgestelde aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangever ook bewust aanvaard, zodat in ieder geval in voorwaardelijke zin sprake is van opzet op de dood van de aangever.
Samengevat kan worden bewezen de poging van de verdachte om de aangever opzettelijk van het leven te beroven.
Voorbedachte raad?
Ten slotte is het de vraag of de verdachte ook voorbedachte raad heeft gehad op de dood van de aangever. De verdachte zelf heeft verklaard dat hij naar de aangever toe is gegaan om hem bang te maken, om een einde te maken aan de verhouding tussen zijn echtgenote en de aangever en om de aangever te dwingen om het aan diens eigen echtgenote te vertellen.
De aangever zou, zo heeft de verdachte verklaard, hoewel de verdachte een motorhelm droeg en niet heeft verteld wie hij was, echt wel begrijpen door wie hij was geslagen. De verdachte heeft naar eigen zeggen op geen enkel moment de intentie gehad om de aangever dood te maken.
In dit kader stelt de rechtbank voorop dat, gelet op de strafverzwarende gevolgen die aan de kwalificatie
voorbedachte raadzijn verbonden, niet lichtzinnig met het bewijs voor die kwalificatie mag worden omgegaan. In het dossier bevindt zich slechts één concreet bewijsmiddel dat erop kan wijzen dat de verdachte voorbedachte raad op de dood van de aangever heeft gehad, namelijk de verklaring van de echtgenote van de verdachte dat de verdachte op een zeker moment heeft gezegd dat hij de aangever iets zou gaan aandoen. Dit heeft de verdachte met zoveel woorden ook erkend ter terechtzitting. De rechtbank acht dit echter onvoldoende om voorbedachte raad te kunnen bewijzen.
Iemand iets aandoenkan immers veel meer omvatten dan enkel het doden van iemand. Ook de door de officier van justitie genoemde omstandigheid dat de verdachte enige tijd in de voortuin van de buren van de aangever heeft gewacht alvorens toe te slaan en om die reden dus tijd genoeg had om zich te bedenken, is onvoldoende om voorbedachte raad te bewijzen. Als niet kan worden bewezen dat de verdachte op dat moment al van plan was om de aangever te doden, dan heeft hij de beschikbare tijd in de voortuin van de buren van de aangever immers ook niet kunnen gebruiken om van zijn plan af te stappen. Daarnaast is ook onvoldoende duidelijk hoeveel tijd de verdachte daadwerkelijk bewust heeft besteed aan het nadenken over de manier waarop hij de aangever zou gaan aanvallen of de plek waar hij hem zou raken.
Een en ander leidt ertoe dat het primair als feit 1 tenlastegelegde zal worden bewezen verklaard met uitzondering van de voorbedachte raad, voor welk onderdeel een vrijspraak zal volgen.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat haar auto is beschadigd als gevolg van het genoemde incident. Ook heeft zij, in het kader van haar vordering, foto’s van de auto overgelegd. Haar verklaring en foto’s zijn echter de enige bewijsmiddelen voor dit feit. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 342 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering is er daarom onvoldoende om bewezen te verklaren dat de auto van de aangeefster door toedoen van de verdachte is beschadigd. Al het bewijs komt immers van één enkele getuige. Daarom zal de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.