ECLI:NL:RBDHA:2019:5712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
C/09/552890 / HA ZA 18-523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de geldigheid van opzegging van een duurovereenkomst in het kader van een faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een onderneming die zich bezighoudt met de kweek van bomen, en [de curator], de curator van [BV I], die in staat van faillissement was verklaard. [Eiseres] vorderde erkenning van een in het faillissement ingediende vordering van € 227.750,-, stellende dat [BV I] contractueel verplicht was tot afname van syringa’s en magnolia’s in 2014. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, oordelend dat er geen duurovereenkomst bestond die niet per direct kon worden beëindigd. De rechtbank overwoog dat de jarenlange handelsrelatie tussen partijen niet automatisch leidde tot een duurovereenkomst, en dat de curator terecht aanvoerde dat [BV I] pas gebonden was bij het verstrekken van een schriftelijke order. De rechtbank concludeerde dat de opzegging van de overeenkomst door [BV I] gerechtvaardigd was, gezien het faillissement van haar afnemers [X] en [Y]. Daarnaast werd geoordeeld dat er geen mondelinge overeenkomst tot stand was gekomen, omdat er geen overeenstemming bestond over de essentiële elementen van de overeenkomst, zoals de aantallen planten. De rechtbank oordeelde ook dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door [BV I] door het afbreken van de onderhandelingen, aangezien [eiseres] niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een totstandkoming van de overeenkomst. De rechtbank heeft [eiseres] in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/552890 / HA ZA 18-523
Vonnis van 22 mei 2019
in de zaak van
[eiseres], te [plaats] ,
eiseres tot verificatie,
advocaat mr. J.N. Pracht te Alphen aan den Rijn,
tegen
[de curator ] ,te [plaats] ,
in zijn hoedanigheid van faillissementscurator van [BV I] ,
verweerder tot verificatie,
advocaat mr. J. Thiele te Alphen aan den Rijn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de curator genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de verwijzing ter verificatievergadering van 13 april 2018 door de rechter-commissaris naar de rol van 23 mei 2018 voor renvooi;
  • de conclusie van eis tot verificatie in een renvooiprocedure van [eiseres] van 15 augustus 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord tot verificatie van de curator van 26 september 2018, met producties;
  • het vonnis van 10 oktober 2018 waarin een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 januari 2019.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van 9 januari 2019 is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. [eiseres] heeft bij brief van 25 januari 2019 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Deze brief maakt onderdeel uit van het procesdossier en het vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze brief, voor zover het correcties van feitelijke aard betreft.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft een onderneming in het kweken van bomen en specialiseert in de kweek van syringa’s en magnolia’s.
2.2.
[BV I] (hierna: [BV I] ) dreef een onderneming in het verhandelen van kwekersbomen. Zij kocht bomen van kwekers en verkocht die vervolgens door aan bouwmarkten. Haar grootste afnemers waren de in Duitsland gevestigde bedrijven [X] en [Y] .
2.3.
[eiseres] en [BV I] deden sinds 2005 zaken met elkaar. [eiseres] leverde jaarlijks op bestelling van [BV I] magnolia’s en syringa’s.
2.4.
Op de overeenkomsten tussen [eiseres] en [BV I] waren de algemene inkoopvoorwaarden van [BV I] (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing. Hierin stonden onder meer de volgende bepalingen:
“Leverancier: iedere natuurlijke of rechtspersoon bij wie [BV I] Producten bestelt en/of met wie [BV I] in bespreking of onderhandeling is over het sluiten van een Overeenkomst;
Offerte: een aanbod van Leverancier tot het aangaan van een Overeenkomst met [BV I] ;
Order: iedere opdracht van [BV I] aan Leverancier tot levering van Producten, in welke vorm dan ook, waaronder een koopbrief met orderbevestiging;
Overeenkomst: iedere Overeenkomst die tussen [BV I] en Leverancier tot stand komt naar aanleiding van een Offerte of Order, elke wijziging of aanvulling daarop, alsmede alle (rechts)handelingen ter voorbereiding en/of ter uitvoering van die Overeenkomst;
(…)
Artikel 2 Totstandkoming
2.1.
Alle Orders van [BV I] zijn vrijblijvend en kunnen door [BV I] vormvrij worden herroepen.
2.2.
Offertes en prijsopgaven door Leverancier zijn vast en bindend en kunnen voor of na de Order/Overeenkomst niet meer worden gewijzigd, tenzij zij betrekking hebben op een door Leverancier (eventueel tussentijds) te verlenen (extra) korting. Indien Offertes een beperkte geldigheidstermijn hebben, dient dit door Leverancier daarbij te zijn aangegeven.
2.3.
Offertes dienen de volgende informatie weer te geven: plantnaam (…), maat, potmaat, de kwaliteit, de leverperiode en de prijs (…)
2.4.
De schriftelijke bevestiging door [BV I] aan Leverancier treedt in de plaats van eerdere, eventueel mondelinge afspraken. Indien naar de mening van Leverancier aanvullende of andersluidende afspraken zijn gemaakt, die niet in de Order zijn opgenomen, dient Leverancier hiervan onverwijld (…) schriftelijk melding te maken bij de afdeling Inkoop van [BV I] .
(…)”
2.5.
Op 20 december 2011 heeft [eiseres] aan [BV I] een faxbericht gestuurd met daarin de volgende handgeschreven tekst, gericht aan [A] , inkoopadministrateur van [BV I] (hierna: [A] ):
“Goedenavond [A] ,
Ik heb alle koopovereenkomsten getekend maar met een twijfel over de prijzen voor 2013. Wij moeten begin 2012, liefst eerste week, met jou en [B] om de tafel gaan zitten om over de prijzen te praten.
Met alle investeringen die ik ga doen voor jullie moet daar iets tegenoverstaan.
Graag een reactie
(…) [eiseres] [ [eiseres] , rechtbank]”
Hieronder is de volgende opmerking handmatig bijgeschreven:
“Op 05-01-2012 is [A] [ [A] , rechtbank] komen praten en afgesproken is dat we voor 2014 de prijzen serieus gaan bespreken en we gaan voor + € 0,20/€ 0,25 verhoging.”
2.6.
Op 27 november 2012 heeft [eiseres] acht offerteaanvraagformulieren van [BV I] ingevuld en ondertekend teruggestuurd naar [BV I] . Elke formulier bevat een, door [eiseres] ingevulde vervaltermijn en is getiteld: “
Offerte aanvraag Voorjaar 2014”. In de formulieren offreert [eiseres] als volgt, samengevat:
Soort
Prijs
Minimumaantal
Maximumaantal
Offerte geldig tot
Syringa vulgaris
€ 4,85
15000
20000
01-06-2013
Syringa stamm 120
€ 8,75
5000
8000
01-06-2013
Magnolia stellata
€ 5,25
7000
9500
01-06-2013
Magnolia Soulangiana
€ 5,25
7000
9500
01-06-2013
Magnolia Lil susan
€ 5,25
7000
9500
01-06-2013
Magnolia stellata
€ 2,80
7000
8500
01-05-2013
Magnolia soulangiana
€ 2,80
7000
8500
01-05-2013
Magnolia Lil susan
€ 2,80
7000
8500
01-05-2013
2.7.
Op 2 mei 2013 heeft [eiseres] een e-mailbericht gestuurd aan [BV I] met daarin de volgende tekst:
“Goedemorgen [A] ,
Is er al iets bekend over de lengte van de takken van de Magnolia en Syringa voor levering voorjaar 2014. Wij gaan over een paar weken toppen en dan is het belangrijk wat we gaan aanhouden. Graag zsm antwoord.Met vriendelijke groeten,
[eiseres] ”
2.8.
Hierop heeft [BV I] diezelfde dag per e-mail geantwoord:
“Blijft zoals AFP
”.
‘AFP’ is een afkorting en staat voor ‘Pflanzenanforderungsprofil’, een standaardspecificatie voor dikte en lengte voor plantentakken.
2.9.
Op 10 mei 2013 heeft [eiseres] aan [BV I] nog een e-mailbericht gestuurd, met daarin opmerkingen over de technische specificaties van de syringa’s en magnolia’s.
2.10.
Op 14 juni 2013 heeft [BV I] aan [eiseres] het volgende e-mailbericht gestuurd:
“Hallo [eiseres] ,
Graag deze morgen een volledige aanbieding Magnolia stam sturen aan [email-adres]
Groeten
(…)
[A] ”
2.11.
Diezelfde dag heeft [eiseres] het volgende e-mailbericht aan [BV I] gestuurd:
“Goedemorgen,
Aanbieding van Magnolia stam
-soorten soulangeana, susan, stellata
-60-70 cm stam hoogte
-21 per laag
-kroon 3-4 tak
-pot vp 4.5
-met klik etiket geleverd door [BV I]
-€8.00 per stuk
-levering najaar 2013-voorjaar 2014”
2.12.
Op 11 juli 2013 is [X] in staat van faillissement verklaard. Vervolgens is op 26 juli 2013 [Y] in staat van faillissement verklaard. Bestellingen van [X] en [Y] bij [BV I] bleven vanaf dat moment uit.
2.13.
Drie maanden later, op 17 oktober 2013, heeft [BV I] haar leveranciers voorzien van de laatste informatie over [BV I] en [Y] . Het e-mailbericht bevat een bijlage met de volgende tekst:
“Beste leverancier
Hierbij ontvangt u een update over de situatie [BV I] en [Y]
We realiseren ons dat duidelijkheid over aantallen op zich laat wachten. De verwachting is dat over dit weekend bekend zal worden gemaakt hoe de overname van [Y] in hoofdlijnen uit zal vallen en dat ook het personeel van [X] en [Y] geïnformeerd gaat worden.
Op basis van de huidige status van de onderhandelingen gaat [BV I] voor jaar 2014 zo’n 120 a 130 [Y] filialen beleveren.
Om de continuïteit van [BV I] te kunnen blijven waarborgen heeft [BV I] besloten om een aantal maatregelen door te voeren. Zo zal [BV I] fors op alle gebieden moeten bezuinigen. Verder kan [BV I] zich niet onttrekken aan een reorganisatie met deels ook consequenties voor het personeelsbestand. Door natuurlijke afvloeiing en beëindigen c.q. niet verlengen van contracten voor bepaalde tijd en minder inzetten van ZZP’ers, kan het probleem worden opgelost, maar voor een tiental personen betekent het helaas toch gedwongen ontslag.
Met de reorganisatie in combinatie met de nieuwe structuur waarbinnen [BV I] , vanaf de doorstart [Y] , zal gaan opereren is de continuïteit gewaarborgd. De nieuwe structuur betreft een consortium waarbinnen zgn. […] kwekers via een coöperatieve vereniging, samen met een groep directe/overige kwekers die al of niet verzameld zijn in een coöperatieve vereniging, en [BV I] de belevering van [Y] op zich zullen nemen. De eerste groep van 25 grotere kwekers heeft reeds toegezegd en de onderhandelingen met een tweede grotere groep om gezamenlijk krachten te bundelen zal spoedig beginnen. Het is de bedoeling om deze laatste categorie binnen enkele weken te kunnen binden aan het consortium. [BV I] zal u benaderen voor verdere informatie.
(…)”
2.14.
Op 4 februari 2014 is [BV I] in staat van faillissement verklaard met aanstelling van [de curator ] als curator.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zijn in het faillissement van [BV I] ingediende vordering van € 227.750,- erkent, met veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [BV I] contractueel verplicht was tot afname syringa’s en magnolia’s (hierna: de planten) in 2014 voor een prijs van € 384.087,50. De overeenkomst betreft volgens [eiseres] primair een duurovereenkomst die ten onrechte is opgezegd. Subsidiair is een overeenkomst tot stand gekomen door een mondelinge aanvaarding door [BV I] van de offertes van november 2012. Meer subsidiair betrof dit een stilzwijgende aanvaarding daarvan. Als uiterst subsidiaire grondslag stelt [eiseres] dat [BV I] onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken in een stadium waarin [eiseres] erop mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen. Als gevolg van het feit dat [BV I] de planten niet heeft afgenomen en betaald stelt [eiseres] schade te hebben geleden door misgelopen omzet. [eiseres] heeft een deel van de te leveren planten aan derden kunnen verkopen en daarmee de omzetderving weten te beperken tot € 227.750,-.
3.3.
De curator betwist dat [BV I] contractueel verplicht was tot afname van planten in het voorjaar van 2014. De curator voert in dit kader, kort gezegd, aan dat [BV I] een gefaseerde werkwijze hanteerde die erop neerkwam dat [BV I] eerst offertes opvroeg van haar leveranciers en die vervolgens aan haar eigen afnemers [X] en [Y] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [X+Y] ) stuurde. [X+Y] bestelde vervolgens op basis van die offertes bij [BV I] , die deze bestellingen op haar beurt plaatste bij de leveranciers. [BV I] was ook volgens de tussen partijen geldende algemene voorwaarden pas gebonden als hij een ‘Order’ had afgegeven bij de leverancier, in dit geval [eiseres] . [X+Y] heeft voor wat betreft 2014 geen bestelling geplaatst bij [BV I] tot afname van de door [eiseres] te kweken planten en dat impliceert dat [BV I] voor dat jaar ook niet een overeenkomst kan zijn aangegaan met [eiseres] . Van ongeoorloofd afbreken van onderhandelingen was ook geen sprake, onder meer omdat de prijzen voor het jaar 2014 niet vast stonden. De curator bestrijdt daarnaast dat [eiseres] omzetschade heeft geleden van € 227.750,- omdat [eiseres] ten onrechte uit is gegaan van de afname van een gemiddeld aantal planten per geoffreerde soort, in plaats van het minimum per plantensoort.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Duurovereenkomst?

4.1.
[eiseres] stelt primair dat er sprake is van een duurovereenkomst met [BV I] die niet per direct kon worden beëindigd. [eiseres] wijst erop dat hij sinds 2005 elk voorjaar opnieuw syringa’s en magnolia’s aan [BV I] leverde. Het leveren van deze planten had dus geen eenmalig karakter. Er was sprake van een bestendige handelsrelatie waarbij partijen jaarlijks niet spraken over de vraag óf er geleverd moest worden, maar enkel over de vraag hoeveel er moest worden geleverd tegen de dan geldende handelstarieven, aldus nog steeds [eiseres] .
Volgens [eiseres] brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat de opzegging gepaard had moeten gaan met een opzegtermijn en een betaling van een schadevergoeding.
4.2.
De curator heeft gemotiveerd weersproken dat tussen partijen een duurovereenkomst bestond. Daartoe heeft hij aangevoerd dat tussen partijen slechts verplichtingen bestonden op grond van jaarlijks tussen partijen afzonderlijk gesloten overeenkomsten ter zake van afname van planten ten behoeve van [X+Y] .
4.3.
Als onbetwist staat vast dat tussen partijen vanaf 2005 een handelsrelatie bestond waarbij [BV I] telkens bestellingen plaatste bij [eiseres] syringa’s en magnolia’s (ten behoeve van afname door [X+Y] ). Een dergelijke relatie wordt volgens vaste jurisprudentie (Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213) beschouwd als een duurovereenkomst, maar dan in de zin van een raamovereenkomst waarbinnen steeds afzonderlijke overeenkomsten worden gesloten. Zo’n raamovereenkomst kan, ook zonder expliciete regeling daarvan, in beginsel worden opgezegd, maar die opzegging zal aan de eisen van redelijkheid en billijkheid moeten voldoen. In zijn arrest van 21 december 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AD5352) overwoog de Hoge Raad dan ook dat het antwoord op de vraag of een overeenkomst is tot stand gekomen, afhankelijk is van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (de artikelen 3:33, 3:35 en 3:37 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek - hierna BW-). Voor zover de curator heeft willen stellen dat [BV I] niet was gehouden bestellingen te plaatsen bij [eiseres] geldt dat het bestaan van een zodanige verplichting geen voorwaarde is om te kunnen spreken van een duurovereenkomst.
4.4.
Nu sprake is van een duurovereenkomst moet worden beoordeeld of [BV I] die overeenkomst met onmiddellijke ingang mocht beëindigen dan wel dat zij een opzegtermijn in acht had moeten nemen. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van artikel 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
4.5.
Aangezien [eiseres] zich erop beroept dat [BV I] de duurovereenkomst niet mocht beëindigen zonder zwaarwegende grond en zonder inachtneming van een redelijke opzegtermijn, en hij daaraan rechtsgevolgen verbindt, ligt het op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn weg om te stellen (en zonodig te bewijzen) dat uit de aard en inhoud van de duurovereenkomst en uit de omstandigheden van het geval voortvloeit dat een zwaarwegende grond voor beëindiging was vereist en een opzegtermijn in acht moest worden genomen.
4.6.
[eiseres] heeft daartoe aangevoerd dat de jarenlange dankzij [BV I] gegenereerde omzet een substantieel deel van de totale omzet van [eiseres] vormde en dat zijn bedrijfsvoering op de duurovereenkomst met [BV I] was ingericht.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] hiermee, in het licht van het verweer van de curator, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat een opzegtermijn in acht moest worden genomen.
4.8.
Zowel [eiseres] als [BV I] zijn professionele en commerciële partijen. [eiseres] hield zich niet alleen bezig met de levering van planten aan [BV I] , maar verrichtte daarnaast andere activiteiten. Niet gebleken is dat [eiseres] voor zijn voortbestaan geheel afhankelijk was van de overeenkomst met [BV I] . Voor zover [eiseres] heeft gesteld dat de dankzij [BV I] gegenereerde omzet een ‘substantieel deel’ van de totale omzet van [eiseres] vormde en dat zijn bedrijfsvoering op de duurovereenkomst met [BV I] was ingericht, heeft hij die enkele stelling niet feitelijk onderbouwd. Voorts is gesteld noch gebleken dat sprake was van een geheel exclusieve relatie tussen [eiseres] en [BV I] . Bij de beoordeling betrekt de rechtbank bovendien dat [eiseres] wist dat [BV I] slechts tussenpersoon was en dat de reden van de beëindiging van de handelsrelatie in de kern genomen het faillissement van afnemer [X+Y] is geweest met grote negatieve gevolgen voor [BV I] (uiteindelijk zelfs haar eigen faillissement).
4.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank alles overwegende van oordeel dat [BV I] de duurovereenkomst mocht beëindigen wegens het wegvallen van haar failliete afnemer [X+Y] , zonder inachtneming van een opzegtermijn en zonder aanbod tot betaling van schade.
Mondelinge overeenkomst tot stand gekomen?
4.10.
[eiseres] stelt subsidiair dat met [BV I] , op enig moment tussen het uitbrengen van de offertes aan [BV I] , op 27 november 2012, en het e-mailbericht van 2 mei 2013, een mondelinge overeenkomst voor het jaar 2014 tot stand is gekomen door de mondelinge aanvaarding van die offertes.
4.11.
Van de verste strekking is het verweer van de curator dat [BV I] pas gebonden was bij het verstrekken van een ‘Order’ aan [eiseres] en dat die voor het jaar 2014 is uitgebleven. Volgens de curator gold op grond van de algemene voorwaarden voor de totstandkoming van een overeenkomst een vormvereiste, te weten die van een schriftelijke ‘Order’.
4.12.
De rechtbank is met [eiseres] echter van oordeel dat de algemene voorwaarden niet in de weg staan aan het tot stand komen van een overeenkomst op andere wijze dan daarin bepaald. Uit de definitie van ‘Order’: ‘
iedere opdracht van [BV I] aan Leverancier tot levering Producten, in welke vorm dan ook’en uit artikel 2.4: ‘
De schriftelijke bevestiging door [BV I] aan Leverancier treedt in de plaats van eerdere, eventueel mondelinge afspraken’(beide bepalingen zijn hierboven weergegeven in randnummer 2.4) volgt namelijk dat overeenkomsten ook mondeling konden worden gesloten.
4.13.
Bij de beoordeling neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat een overeenkomst tot stand komt na aanbod en aanvaarding daarvan. Zonder overeenstemming over de essentiële elementen van een overeenkomst komt, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid, geen overeenkomst tot stand, zo volgt uit artikel 6:227 BW. Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AA9771) volgt dat het antwoord op de vraag wat de essentialia van een overeenkomst zijn, afhangt van de bedoeling van partijen, van het al dan niet bestaan van het voornemen tot verder onderhandelen en van de verdere omstandigheden van het geval.
4.14.
De door [eiseres] op 27 november 2012 uitgebrachte offertes voor het jaar 2014 bevatten weliswaar vastgelegde prijzen maar geen concrete aantallen syringa’s en magnolia’s. De offerte vermeldt niet meer dan minimum- en maximumaantallen, in te vullen door [BV I] na een daartoe gedane bestelling aan de zijde van [X+Y] voor specifieke aantallen. Vast staat dat [X+Y] als gevolg van haar faillissement in juli 2013 geen bestelling heeft geplaatst bij [BV I] . Vast staat ook dat [BV I] geen schriftelijke bestelling heeft geplaatst bij [eiseres] , met een ‘Order’ of anderszins. Uit niets blijkt dat [BV I] zich in de periode tussen het uitbrengen van de offertes op 27 november 2012 en het e-mailbericht van 2 mei 2013 jegens [eiseres] mondeling had verbonden tot het afnemen van planten. [eiseres] heeft de rechtbank niet duidelijk kunnen maken welke hoeveelheid van welke plantensoorten dan mondeling door [BV I] zou zijn besteld, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. De rechtbank is, anders dan [eiseres] , van oordeel dat in dit geval duidelijkheid over concrete aantallen niet als een ondergeschikt punt kan worden beschouwd, maar dat het een van de essentialia betreft waarover overeenstemming moet bestaan alvorens kan worden gesproken van een afdwingbare overeenkomst. Pas dan is immers duidelijk wat er precies geleverd moet worden en op welk (totaal)bedrag de leverancier aanspraak kan maken. [eiseres] heeft het betoog van de curator dat [BV I] bestellingen ten behoeve van [X+Y] steeds deed op basis van specifieke door [X+Y] opgegeven aantallen, onvoldoende weersproken. De door de curator betwiste stelling van [eiseres] dat in de praktijk in elk geval de minimumaantallen maar meestal de maximaal geoffreerde aantallen door [BV I] werden afgenomen, is door [eiseres] niet feitelijk onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook aan die stelling voorbij. Ook overigens ontbreken concrete aanknopingspunten voor de door [eiseres] bedoelde overeenstemming voor het jaar 2014. In zoverre heeft [eiseres] dus niet aan zijn stelplicht voldaan. Om die reden wordt niet toegekomen aan bewijslevering.
4.15.
Nu vast staat dat over de aantallen planten geen overeenstemming bestond tussen partijen, kan van een (perfecte) overeenkomst geen sprake zijn. [eiseres] heeft daaruit dan ook redelijkerwijs niet kunnen afleiden dat sprake was van een (perfecte) overeenkomst. Het feit dat over een wezenlijk punt nog geen overeenstemming bestond tussen partijen staat daaraan in de weg en ondersteunt het standpunt van de curator dat op dat moment bij [BV I] weliswaar de intentie bestond om planten af te nemen van [eiseres] ten behoeve van [X+Y] , maar dat over een dergelijk essentieel element van die afname nog overeenstemming bereikt diende te worden nadat [X+Y] uit een faillissement zou zijn gekomen en bij [BV I] een concrete bestelling had geplaatst voor specifieke hoeveelheden tegen een overeengekomen prijs.
Stilzwijgende aanvaarding
4.16.
Anders dan [eiseres] betoogt, kan uit de gang van zaken ook geen stilzwijgende aanvaarding van zijn offertes worden afgeleid. [eiseres] heeft geen handelingen van [BV I] of andere omstandigheden gesteld die zijn gelegen na 27 november 2012 waaruit hij had mogen afleiden dat [BV I] concrete aantallen syringa’s en magnolia’s wilde bestellen en daartoe een overeenkomst met hem wilde sluiten.
Afgebroken onderhandelingen en gerechtvaardigd vertrouwen?
4.17.
Ten aanzien van de vraag of [BV I] onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen over de bestellingen voor 2014 af te breken, stelt de rechtbank het volgende voorop. Volgens vaste jurisprudentie is ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in de totstandkoming van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval, onaanvaardbaar zou zijn. Dit is een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf.
4.18.
Gelet op de hiervoor onder 4.8. genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het [BV I] vrij stond de onderhandelingen met [eiseres] af te breken. Overigens is de rechtbank van oordeel dat partijen niet een zodanig stadium in de onderhandelingen hadden bereikt dat [eiseres] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen.
Conclusie en proceskosten
4.19.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten van de curator die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 2.693,-, waaronder € 291,- aan griffierecht en € 2.402,- aan salaris advocaat (2 punten x Tarief VI).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de curator begroot op € 2.693,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2628