1.3.In het primaire besluit op de aanvraag van eiser heeft verweerder het volgende overwogen. Eiser heeft een ongedateerde verklaring van een Spaanse vestiging van de ING Bank overgelegd, waaruit blijkt dat eiser op 13 februari 2018 € 22.000,- op een rekening bij die bank had staan. Van andere middelen van bestaan is niet gebleken. Dit bedrag is niet toereikend. Op grond van het middelenvereiste dient voor een gezin in ieder geval over een bedrag van € 1.578,- per maand te kunnen worden beschikt om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat betekent dat eiser en zijn gezin steeds weer de genoemde rekening moeten aanspreken en niet enkel kunnen leven van de rente die het spaarbedrag oplevert. Binnen afzienbare tijd zal volledig zijn ingeteerd op het saldo en is de kans groot dat eiser en zijn gezin een beroep moeten doen op de publieke middelen. De afweging tussen de algemene belangen en de belangen van eiser valt in het nadeel van eiser uit. Er is volgens verweerder geen sprake van internationale verplichtingen, een wezenlijk Nederlands belang of klemmende humanitaire redenen die tot inwilliging van de aanvraag moeten leiden.
In de primaire besluiten op de aanvragen van eiseres en de kinderen heeft verweerder overwogen dat eiseres en de kinderen niet voldoen aan artikel 3.15 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat de persoon waarbij zij verblijfsrecht vragen geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
2. In het besluit op het bezwaar van eiser heeft verweerder het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, onder a, van Richtlijn 2003/109/EG kan Nederland de langdurig ingezetene vragen om bewijzen over te leggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten, die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand.
Er bestaat geen reden om aan te nemen dat Nederland met het op dit moment geldende middelenvereiste daaraan een onjuiste invulling geeft. Inkomsten uit vermogen vormen een middel van bestaan. Het banksaldo van eiser vormt geen inkomen uit vermogen, maar vermogen. Daarmee is het banksaldo slechts een eventuele bron voor inkomsten.
Nog daargelaten dat eiser geen inkomsten uit vermogen heeft aangetoond, is niet in geschil dat de eventuele rente over het vermogen van eiser niet toereikend is om te voorzien in de kosten van zijn levensonderhoud en dat van zijn afhankelijke gezinsleden. Het standpunt dat eiser kan interen op zijn banksaldo en daarmee tenminste een jaar vooruit kan, doet niet af aan de vaststelling dat eiser niet heeft aangetoond dat hij beschikt over (voldoende) inkomsten. Dat eiser niet voldoet aan het middelenvereiste als bedoeld in zowel de Vreemdelingenwet (Vw) als Richtlijn 2003/109/EG, betekent niet dat daardoor het nuttig effect wordt ontnomen aan de richtlijn. Het bezwaar is volgens verweerder kennelijk ongegrond en daarom is afgezien van het horen van eiser.
In het besluit op de bezwaren van eiseres en de kinderen heeft verweerder overwogen dat het bezwaarschrift van de hoofdpersoon bij afzonderlijk besluit ongegrond is verklaard. Omdat de hoofdpersoon geen rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning heeft, bestaat voor de afhankelijke familieleden ook geen aanspraak op een verblijfsvergunning. Het bezwaar van eiseres en de kinderen is volgens verweerder kennelijk ongegrond en daarom is afgezien van het horen van eiseres.
3. Eisers handhaven in beroep hun standpunt dat zij, gelet op het banksaldo, voor ten minste een jaar en dus duurzaam beschikken over middelen van bestaan. Dat na gebruik van het banksaldo na langer dan een jaar het saldo mogelijk lager zal zijn geworden doet daar niet aan af, omdat niet vereist is dat voor langer dan een jaar over middelen wordt beschikt. De toepassing van het middelenvereiste betekent feitelijk dat verweerder zijn eigen regels niet naleeft. Door het benoemen van het banksaldo als vermogen waarbij slechts rente-inkomsten als inkomen in aanmerking worden genomen, wordt op substantiële en ingrijpende wijze afbreuk gedaan aan het bepaalde in artikel 15 en aan het nuttig effect van Richtlijn 2003/109/EG. Dit zou de aanspraak op een verblijfsrecht immers in het zeer overgrote deel van de gevallen volkomen illusoir maken. Dat dit een correcte uitleg van de richtlijn zou zijn, staat geenszins vast en blijkt nergens uit. Verweerder gaat daar in het bestreden besluit niet gemotiveerd op in. Het vermogen van eisers staat eraan in de weg dat voor ten minste een jaar, zijnde het eerste jaar van het verblijfsrecht, een beroep op bijstand wordt gedaan. Richtlijn 2003/109/EG voorziet bovendien in de beëindiging van het verblijfsrecht indien dat beroep op het stelsel van sociale bijstand wel zou worden gedaan. De lidstaat waaruit eisers afkomstig zijn heeft gedurende de eerste vijf jaar een terugnameverplichting. Pas na ten minste vijf jaar rechtmatig verblijf heeft de betreffende vreemdeling aanspraak op de verkrijging van de status van langdurig ingezeten derdelander in de tweede lidstaat. Het bezwaar van eiseres is slechts afgewezen omdat aan eiser geen verblijf is toegekend. Indien wordt geoordeeld dat eiser wel aan het middelenvereiste voldoet dient dat direct door te werken naar de besluitvorming ten aanzien van eiseres en de kinderen.
Bij afwezigheid van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) of het Hof van Justitie van de EU (HvJ) over dit punt is ten onrechte geoordeeld dat het bezwaar kennelijk ongegrond is, zodat dan ook ten onrechte van horen is afgezien.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.1.Artikel 14, eerste lid, van Richtlijn 2003/109/EG luidt:
Een langdurig ingezetene krijgt het recht om gedurende een periode van meer dan drie maanden te verblijven in een andere lidstaat dan die welke hem de status van langdurig ingezetene heeft toegekend, op voorwaarde dat voldaan wordt aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.
Artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van Richtlijn 2003/109/EG luidt, voor zover van belang:
De lidstaten kunnen de betrokkene vragen bewijzen over te leggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat.
Artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van Richtlijn 2003/109/EG luidt:
Totdat de onderdaan van een derde land de status van langdurig ingezetene heeft verkregen, kan de tweede lidstaat beslissen de verblijfsvergunning niet te verlengen of de vergunning in te trekken en de betrokkene en de leden van zijn gezin verplichten, overeenkomstig de procedures van de nationale wetgeving, verwijderingsprocedures daaronder begrepen, het grondgebied te verlaten. Dit geldt in de onderstaande gevallen:
b) wanneer niet meer aan de voorwaarden van de artikelen 14, 15 en 16 wordt voldaan.
4.1.2.Artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vw luidt:
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.3.Artikel 3.13, eerste lid, van het Vb luidt:
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
Artikel 3.22, eerste lid, van het Vb luidt:
De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a.
Artikel 3.75, eerste en tweede lid, van het Vb luidt:
1. De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn in ieder geval duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
2. Middelen van bestaan verkregen uit eigen vermogen zijn duurzaam, indien zij gedurende een aaneengesloten periode van een jaar beschikbaar zijn geweest en nog beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
4.1.4.Paragraaf B1/4.3.3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) luidt, voor zover van belang:
De IND merkt inkomsten uit eigen vermogen van de vreemdeling op grond van artikel 3.75, tweede lid, Vb aan als duurzaam als deze op het moment van de aanvraag (of het beoordelen van de aanvraag) gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest en nog steeds beschikbaar zijn.