ECLI:NL:RBDHA:2019:5819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
SGR - 18 _ 7791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inhouding op salaris na vrijwillige plaatsing in lagere functie bij de Dienst Buitenlandse Zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar van de Dienst Buitenlandse Zaken en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser, die sinds 1987 in dienst is, was geplaatst in een functie met een lagere salarisschaal dan zijn oorspronkelijke schaal. De rechtbank oordeelde dat de inhouding op het salaris van de eiser in strijd was met artikel 35, vierde lid, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ). De eiser betwistte dat hij vrijwillig was geplaatst in de nieuwe functie en stelde dat hij recht had op behoud van zijn salarisschaal. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet uitsluitend had gereageerd op functies met een lagere salarisschaal en dat de tenzij-bepaling van artikel 35 niet van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: K.F.A.M. Weijling),
en
De minister van Buitenlandse Zaken, de Hoofddirectie Personeel en Organisatie, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Rechtspositie, verweerder
(gemachtigde: mr. H.A. Westra en B.A.E. Norbart).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser geplaatst in de functie van Beleidscoördinerend medewerker MOS/PZ, functieniveau 13.
Bij besluit van 22 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019.
Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde(n).

Overwegingen

1. Eiser is sinds 1 mei 1987 in dienst als ambtenaar van de Dienst Buitenlandse Zaken. Met ingang van 4 augustus 2014 is eiser tot de zomer van 2018 als gedetacheerde geplaatst bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu als coördinerend beleidsmedewerker, schaal 14.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser tot de zomer van 2023 geplaatst in de functie van Beleidscoördinerend medewerker MOS/PZ (Moskou, Politieke Zaken), schaal 13. De functie was opengesteld via T-FBS (Tussentijdse Functiebekendstelling). Op grond van artikel 35 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ) heeft eiser zijn persoonlijke salarisschaal 14 behouden met bijbehorende pensioenopbouw, maar voor de duur van de plaatsing zal een inhouding op zijn salaris plaatsvinden die gelijk is aan het verschil tussen zijn salaris en het salaris dat hij zou genieten bij een verlaging naar schaal 13. Dit omdat volgens verweerder sprake is van een vrijwillige plaatsing.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, voor zover daarin staat dat inhouding op zijn salaris wordt toegepast. Primair betwist eiser dat hij op zijn eigen aanvraag (vrijwillig) is geplaatst, zodat artikel 35, eerste lid, van het RDBZ niet van toepassing is, maar de hoofdregel van behoud van salarisschaal in artikel 34, vijfde lid van het RDBZ. Volgens eiser is sprake van een opgedragen plaatsing als bedoeld in artikel 27 van het RDBZ. Hij mocht ook vertrouwen op een nieuwsbrief van oktober 2017 waarin stond dat de salarisschaal behouden zou worden. Subsidiair stelt eiser dat inhouding vanwege de tenzij-bepaling in artikel 35, vierde lid, van het RDBZ niet juist is, omdat hij niet uitsluitend op lagere functies heeft gereageerd.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser op grond van artikel 27 van het RDBZ is geplaatst op de nieuwe functie. Op grond van artikel 35, vierde lid, van het RDBZ vindt in dat geval geen inhouding plaats. Verweerder heeft ter zitting erkend dat eiser niet uitsluitend zijn voorkeur kenbaar heeft gemaakt voor functies waaraan een salarisschaal verbonden is met een lager maximumsalaris dan de reeds voor hem geldende salarisschaal. Hierdoor is niet langer in geschil dat de tenzij-bepaling van genoemd artikel niet van toepassing is. Door het verschil tussen de salarisschalen op eisers salaris in te houden, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met artikel 35, vierde lid, van het RDBZ. De rechtbank is van oordeel dat alleen deze uitleg van het RDBZ overeenkomt met het systeem van de wet. Daar komt bij dat de vraag of de plaatsing als bedoeld in artikel 27 van het RDBZ als op eigen aanvraag als bedoeld in het ARAR, BBRA 1984 of RDBZ aangemerkt moet worden omdat eiser reeds in december 2017 op een functie met een lagere salarisschaal heeft gereageerd terwijl zijn plaatsing pas in de zomer van 2018 verliep, naar het oordeel van de rechtbank negatief beantwoord dient te worden. Verweerder heeft niet kunnen aanwijzen waarop hij heeft gebaseerd dat van een ambtenaar verwacht mag worden dat hij de FBS ronde in januari 2018 en de latere T-FBS publicaties afwacht omdat anders geen sprake zou zijn van een plaatsing waarbij het recht op behoud van salarisschaal geldt. De rechtbank verwijst naar verweerders brochure “Het overplaatsingsproces in 10 stappen” waarin staat dat een medewerker die zijn functie drie jaar heeft vervuld, en ook degene met een plaatsingstermijn van minder dan vier jaar die binnen een jaar afloopt, mag reageren op functies.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten in beroep van € 1.024,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Op grond van artikel 5, vijfde lid, onder d, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984) kan voor de ambtenaar uitsluitend een salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de voor hem geldende salarisschaal, indien hem op zijn aanvraag een andere functie wordt opgedragen waarvoor een salarisschaal geldt met een lager maximumsalaris, tenzij er sprake is van de omstandigheid, bedoeld in artikel 57b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
Op grond van artikel 57b, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), wordt indien de ambtenaar van 57 jaar of ouder op diens aanvraag een functie wordt opgedragen waaraan een salarisschaal is verbonden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem geldende salarisschaal, op zijn salaris een inhouding toegepast.
Op grond van het vierde lid van dit artikel kan de Minister in bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk van de inhouding afzien.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van het RDBZ geschiedt plaatsing in een functie op het departement of bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland. Op grond van het tweede lid maakt de ambtenaar op de daarvoor vastgestelde wijze kenbaar naar welke functies zijn voorkeur voor plaatsing in een volgende functie uitgaat.
Op grond van artikel 34, vijfde lid, van het RDBZ, behoudt de ambtenaar, ingeval een plaatsing als bedoeld in artikel 27 of 29 geschiedt in een functie waaraan een lagere salarisschaal is verbonden dan de salarisschaal die voor de betrokken ambtenaar geldt, in afwijking van artikel 5, vijfde lid, onderdeel d, van het BBRA 1984, de voor hem geldende salarisschaal. Indien evenwel sprake is van de in artikel 35, vierde lid, bedoelde omstandigheid, kan aan betrokkene een lagere salarisschaal worden toegekend.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van het RDBZ wordt, indien de ambtenaar van 57 jaar of ouder op diens aanvraag wordt geplaatst in een functie waaraan een salarisschaal is verbonden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem geldende salarisschaal, op zijn salaris een inhouding toegepast.
Op grond van het vierde lid vindt inhouding niet plaats indien de in het eerste lid bedoelde functie wordt opgedragen op grond van artikel 27 of 29, tenzij betrokkene uitsluitend zijn voorkeur heeft kenbaar gemaakt voor functies waaraan een salarisschaal verbonden is met een lager maximumsalaris dan de reeds voor hem geldende salarisschaal, ondanks de beschikbaarheid van een passende functie waaraan een salarisschaal is verbonden die ten minste gelijk is aan de salarisschaal die voor betrokkene geldt.
Op grond van het vijfde lid kan in bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk van inhouding worden afzien.