ECLI:NL:RBDHA:2019:6010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op basis van medische redenen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Ghanese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zij lijdt aan verscheidene hartklachten en vreesde voor haar gezondheid bij terugkeer naar Ghana. De staatssecretaris heeft haar aanvraag afgewezen, met als argument dat de benodigde medische zorg in Ghana beschikbaar is. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat de medische zorg in Ghana niet betrouwbaar is vanwege de aanwezigheid van nepmedicijnen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht heeft gebaseerd op de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA), die bevestigden dat de noodzakelijke medische zorg in Ghana beschikbaar is, ondanks de zorgen over nepmedicijnen. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor het aantonen van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij eiseres ligt. Eiseres heeft geen contra-expertise of medische stukken overgelegd die de BMA-adviezen tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen belemmeringen zijn voor eiseres om terug te keren naar Ghana, en dat de afwijzing van haar verzoek om uitstel van vertrek rechtmatig was.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2019 in de zaak tussen

[EISERES], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om met toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Tevens is verschenen E.O. Tackey, tolk.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1958 en heeft de Ghanese nationaliteit. Eiseres heeft op 17 augustus 2017 verzocht om uitstel van vertrek.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan de afwijzing van dit verzoek de adviezen van 9 januari 2018 en van 19 maart 2018 van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) ten grondslag gelegd. In het BMA-advies van 9 januari 2018 staat dat eiseres verscheidene hartklachten heeft en daarvoor medicatie krijgt. Bij het uitblijven van behandeling valt een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten, maar in het land van herkomst is de voor eiseres benodigde behandeling aanwezig. In het BMA-advies van 19 maart 2018 staat in reactie op de verklaring van dr. [dr.], werkzaam in het [hospital] Hospital in Accra, dat door de toestroom van nepmedicijnen de authenticiteit en werkzaamheid van de voorgeschreven medicatie niet kan worden gegarandeerd, dat het BMA-advies van 9 januari 2018 kan worden gehandhaafd. Uit informatie van een vertrouwensarts blijkt dat, hoewel problemen met nepmedicatie kan bestaan, de “Ghana Food and Drugs Authority” streng toeziet op medicatie die het land binnenkomt. Daarom is de medicatie die via de grote regeringsziekenhuizen en – apotheken aanwezig is als echt te beschouwen. Men noemt in deze als voorbeeld de Korle Bu pharmacy, aldus het BMA. Verweerder heeft daarom overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst voor haar niet toegankelijk is.
3. Ingevolge artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Verweerder voert daarnaast het beleid, zoals weergegeven in paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc), dat er uitsluitend sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:
- als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
De bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg rust op de vreemdeling. De omstandigheid dat een vreemdeling enkel aangeeft dat de kosten voor een medische behandeling hoog zijn of dat de plek, waar de medische behandeling kan plaatsvinden, ver weg is van de woonplaats van de vreemdeling, vormt onvoldoende reden om een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen. De IND kent geen betekenis toe aan niet onderbouwde stellingen over enig beletsel dat in de weg staat aan het verkrijgen van toegang tot de benodigde zorg.
4. Eiseres betoogt dat verweerder niet van het BMA-advies van 19 maart 2018 heeft mogen uitgaan. In de verklaring van dr. Samuel, die werkzaam is in het [hospital] Hospital, staat dat de echtheid van medicijnen ook in dat regeringsziekenhuis niet kan worden gegarandeerd. Deze verklaring wordt door het BMA en door verweerder niet inhoudelijk betwist. Eiseres stelt dat vooral in regeringsziekenhuizen nepmedicijnen in omloop zijn en dat zij medicijnen via privéziekenhuizen niet kan betalen. Verweerder had navraag moeten doen bij dr. Samuel, in plaats van bij een niet in het ziekenhuis ingevoerde bron die alleen in zijn algemeenheid heeft gewezen naar de strenge controles op binnenkomende medicijnen. Voorts betoogt eiseres dat verweerder in het licht van Paposhvili ten onrechte niet heeft onderzocht of eiseres een risico op schending van artikel 3 van het EVRM loopt, doordat de kans groot is dat zij het slachtoffer wordt van namaakmedicijnen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Uit onder meer de uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674, blijkt voorts dat verweerder zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van moet vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden. In verband met de mogelijke twijfel aan onpartijdigheid van het BMA moet de rechter de vraag beantwoorden of een vreemdeling voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de BMA-arts, bijvoorbeeld door zelf medische stukken over te leggen. Met een contra-expertise kan de vreemdeling de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA‑advies aan de orde stellen dan wel in het kader van artikel 8:47 van de Awb concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
5.2
In de verklaring van dr. [dr.] staat dat de meeste medicijnen die eiseres nodig heeft in Ghana beschikbaar zijn, maar dat door de opkomst van nepmedicijnen de authenticiteit en effectiviteit van de medicijnen niet kan worden gegarandeerd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat, anders dan eiseres heeft betoogd, uit die verklaring niet blijkt dat dit specifiek ook geldt voor de medicijnen die via het [hospital] Hospital worden verstrekt. Verweerder heeft de verklaring van dr. [dr.] reeds daarom onvoldoende mogen achten.
Daarbij komt dat het BMA de verklaring van dr. [dr.] heeft voorgelegd aan een vertrouwensarts. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY7391) volgt dat, voor zover hier van belang, de enkele omstandigheid dat de door het BMA geraadpleegde bronnen niet bij verweerder bekend zijn, geen grond biedt voor de conclusie dat verweerder bij de besluitvorming niet van de juistheid en volledigheid van het BMA-advies mag uitgaan. Evenmin is van belang dat daaruit niet blijkt welke deskundigheid vertrouwensartsen hebben. Verweerder heeft dan ook van de deskundigheid en van de juistheid van de informatie van de vertrouwensarts mogen uitgaan. De vertrouwensarts heeft verklaard dat er in Ghana inderdaad problemen bestaan met nepmedicijnen, maar dat door het strenge toezicht van de Ghana Food and Drugs Authority op de medicijnen die het land binnenkomen, ervan kan worden uitgegaan dat de medicijnen in grote regeringsziekenhuizen en -apotheken, zoals de Korle Bu apotheek, echt zijn. Verweerder heeft dan ook van het BMA-advies van 19 maart 2018 mogen uitgaan. Eiseres heeft verder geen medische stukken of contra-expertise overgelegd en heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de BMA-adviezen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, dan wel naar inhoud niet inzichtelijk en concludent zijn. De enkele stelling van eiseres dat juist in regeringsziekenhuizen sprake is van nepmedicijnen is daartoe onvoldoende.
Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de enkele stelling dat de medicatie te duur is voor eiseres onvoldoende reden vormt om een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen aan te nemen.
5.3
Nu uit voorgaande blijkt dat verweerder ervan heeft mogen uitgaan dat de voor eiseres benodigde medicatie in Ghana beschikbaar is, behoeft het beroep van eiseres op het arrest van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België (ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381) geen bespreking meer.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.