ECLI:NL:RBDHA:2019:6032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
C/09/558802 / HA ZA 18-921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een recreatiewoning en vergoeding van kosten van huishouding na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van een recreatiewoning en de vergoeding van kosten van huishouding na de beëindiging van een langdurige affectieve relatie tussen partijen. De vrouw, eiseres in conventie, vordert een bedrag van EUR 200.891,37 van de man, gedaagde in conventie, ter compensatie van de kosten van de huishouding, en stelt dat de woning aan haar moet worden toegedeeld. De man, die in reconventie vordert dat de woning aan hem wordt toegedeeld, betwist de vordering van de vrouw en stelt dat hij een groter belang heeft bij de woning omdat hij daar nog steeds woont.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een affectieve relatie hebben gehad van 17 jaar en dat zij samen een woning hebben gekocht, die op 31 oktober 2003 aan hen is geleverd. De vrouw heeft tijdens de relatie alle kosten van de huishouding gedragen, terwijl de man daar niets aan heeft bijgedragen, aldus de vrouw. De man betwist dit en stelt dat de vrouw niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering en dat de vordering grotendeels verjaard is.

De rechtbank beslist uiteindelijk dat de woning aan de man wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat hij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening kan ontslaan. De vrouw krijgt een bedrag toegewezen dat is gebaseerd op de waarde van de woning minus de hypothecaire lening, en de proceskosten worden gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 5 juni 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/558802 / HA ZA 18-921
Vonnis van 5 juni 2019
in de zaak van
[de vrouw]te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.E. de Jong te Zoeterwoude,
tegen
[de man]te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.M. Elfrink te Hengelo, Overijssel.
Partijen zullen hierna ‘de vrouw’ en ‘de man’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 augustus 2018, met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie van
17 oktober 2018, met producties 1 tot en met 7;
  • het tussenvonnis van 14 november 2018 waarin een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 4 april 2019 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Geen van partijen heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie (‘de relatie’) met elkaar gehad die 17 jaar heeft geduurd. Uit deze relatie zijn twee minderjarige kinderen geboren: [minderjarige I] (geboren op [geboortedatum 1] ) en [minderjarige II] (geboren op [geboortedatum 2] ).
2.2.
Partijen hebben gezamenlijk een woning gekocht, gelegen aan de [adres] (hierna: ‘de woning’), die op 31 oktober 2003 aan hen is geleverd. De koopprijs bedroeg EUR 180.500. De leveringsakte omschrijft het verkochte als volgt: “het houten chalet met ondergrond, tuin en verder toebehoren (…) door koper te gebruiken als recreatiewoning.”
2.3.
De aankoop van de woning is (deels) gefinancierd met een hypothecaire geldlening ter grootte van, destijds, EUR 150.000. Partijen zijn ter zake van voornoemde lening hoofdelijk aansprakelijk.
2.4.
De woning bevindt zich op ‘Recreatieterrein [X] ’
en is door partijen in gebruik genomen voor permanente bewoning. De gemeente gedoogt vooralsnog permanente bewoning. Partijen zijn in dat verband geregistreerd op een lijst van personen aan wie een zogenaamd ‘persoonsgebonden overgangsrecht’ is verleend. Dit persoonsgebonden overgangsrecht komt te vervallen indien voldaan is aan artikel 3.3.2. van de voor de (bewoners van de) woning van toepassing zijnde (ontwerp) bestemmingsregels. Voornoemd artikel luidt:
“3.3.2. Persoonsgeboden overgangsrecht recreatiewoningen en woonschepen. Voor de gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – persoonsgebonden overgangsrecht permanente bewoning’ geldt het volgende:
a. Deze gebouwen zijn in strijd met het bestemmingsplan in gebruik genomen ten behoeve van permanente bewoning. De natuurlijke personen die de bestaande hoofdgebruikers van de bouwwerken zijn zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels bijlage 2, mogen dit gebruik voortzetten.
b. Het persoonsgebonden overgangsrecht eindigt:
1. zodra het gebruik door de bestaande hoofdbewoner(s) wordt beëindigd; of
2. de bewoning door de hoofdbewoner(s) meer dan 3 maanden onderbroken wordt; of
3. de hoofdbewoner(s) zich heeft uitgeschreven uit het BRP; of
4. het bestaande huurcontract overgaat op een derde.
c. Als bestaande hoofdbewoner wordt aangemerkt de persoon/personen die vanaf 14 maart 2007 tot op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan volgens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [gemeente 2] als hoofdbewoner staan ingeschreven ter plaatse van de aanduiding en als zodanig zijn opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2.”
2.5.
Partijen hebben op 31 oktober 2003 een, notarieel vastgelegd, samenlevingscontract gesloten. Het samenlevingscontract luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“(…)
GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
ARTIKEL 3 (…)
2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Onder inkomen wordt verstaan het besteedbaar inkomen na betaling van belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen.
3. Het hiervoor in lid 2 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen wensen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas. Deze gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of deze gemeenschappelijke kas wordt/worden op naam van beide partijen gesteld; zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd.
4. Indien slechts één van de partijen inkomen heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishoudinggeheel ten laste van die partij.
5. Indien het inkomen niet toereikend is, is iedere partij gehouden naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen.
ARTIKEL 4
1. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden in voorkomende gevallen onder meer gerekend de huurtermijnen betreffende de door partijen tezamen bewoonde woning, de kosten van gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor een eventuele ziektekostenverzekering, de kosten van gezamenlijke vakanties en de kosten van medische verzorging.
2. Premies van overlijdensrisicoverzekering (daaronder het risicodeel van een gemengde verzekering en een ongevallenverzekering begrepen) vallen niet onder de kosten van de huishouding.
De begunstigde partij dient tevens verzekeringnemer te zijn van een dergelijke verzekering en indien dat niet het geval is, wordt de begunstigde partij geacht verzekeringnemer te zijn.
Deze begunstigde partij draagt de deswege verschuldigde of betaalde premies of koopsommen.
3. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen als bedoeld in artikel 3:220 Burgerlijk Wetboek, de zakelijke belasting en de premie voor de opstalverzekering. (…)”
2.6.
Het samenlevingscontract is per oktober 2017 ontbonden.
2.7.
De man is toen in de woning blijven wonen. De vrouw heeft de woning verlaten en heeft zich met ingang van medio oktober 2017 op een ander adres ingeschreven.
2.8.
Bij brief van 30 oktober 2018 heeft de gemeente [gemeente 3] uitspraak gedaan op het door de man ingediende bezwaarschrift ten aanzien van de WOZ-waarde van de woning, die was vastgesteld op EUR 164.000. Het bezwaarschrift is gegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning is verlaagd naar EUR 97.000. Voornoemde brief bevatte voorts de volgende tekst, voor zover hier relevant:
“Ons besluit om de waarde te verlagen naar € 97.000 is gebaseerd op de volgende argumenten:
-
De taxateur heeft de waarde opnieuw beoordeeld tijdens de inpandige opname van 2 augustus 2018. De woning is alleen bereikbaar per boot, en is voorzien van een gemiddelde keuken (2004) en gemiddelde badkamer (2010). De staat van onderhoud is redelijk, de bouwkundige constructie is matig.
-
De taxateur heeft geconcludeerd dat er in de taxatie te weinig rekening was gehouden met de argumenten in uw bezwaarschrift. Het bestemmingsplan is inderdaad zeer bepalend voor de waarde. U heeft als huidige bewoner een persoonsgebonden overgangsrecht voor het instandhouden van de woning en voor permanente bewoning.
De woning dient tot 90 m2 te worden afgebroken bij verkoop. Hiermee was in de taxatie te weinig rekening gehouden. (…).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Samengevat vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Vordering 1
primair (a) vast te stellen dat de woning tussen partijen moet worden verdeeld door toedeling daarvan aan de vrouw, onder de voorwaarde dat de man uit zijn hoofdelijke hypothecaire aansprakelijkheid zal worden ontslagen, (b) met als gevolg waarvan de vrouw aan de man verschuldigd zal zijn een bedrag ter grootte van EUR 80.820,00;
subsidiair vast te stellen dat de woning tussen partijen moet worden verdeeld door toedeling daarvan aan de man, onder de voorwaarde dat de vrouw uit haar hoofdelijke hypothecaire aansprakelijkheid zal worden ontslagen, met als gevolg waarvan de man aan de vrouw verschuldigd zal zijn een bedrag ter grootte van EUR 80.820,00;
Vordering 2
te bepalen dat de man een bedrag van EUR 200.891,37 aan de vrouw voldoet ter compensatie van de kosten van huishouding, althans een bedrag door de rechtbank te bepalen, waarbij de vrouw bereid is de uitkoop van de man uit de woning in mindering te brengen op de vordering die zij op hem heeft.
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat zij - hoewel de man in de woning is blijven wonen nadat zij in oktober 2017 is vertrokken - een groter belang heeft bij toedeling van de woning aan haar dan de man bij toedeling aan hem heeft, nu zij over meer financiële armslag beschikt en in staat is de man tegen een reële waarde uit te kopen. Daarnaast stelt de vrouw dat zij gedurende de relatie alle kosten van de huishouding alsmede de kosten voor de kinderen heeft gedragen, waardoor zij meer heeft bijgedragen dan waartoe zij op grond van het samenlevingscontract gehouden was. Zij vordert dan ook betaling door de man van dat wat hij uit dien hoofde aan haar verschuldigd is.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Samengevat vordert de man bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair de verdeling vast te stellen in die zin dat de woning tussen partijen moet worden verdeeld door toedeling daarvan aan de man, onder de voorwaarde dat de man dit kan financieren en dat de man alsdan een bedrag van EUR 90.000 (gemiddelde taxatiewaarde) minus de hypothecaire geldlening die nog op de woning rust ter grootte van EUR 42.250 = EUR 47.750 / 2 = EUR 23.875 te vermeerderen met de helft van de Opbouw spaarrekening van partijen ter grootte van EUR 33.890 / 2 = EUR 16.945, derhalve een bedrag van EUR 40.820,00 aan de vrouw moet voldoen;
subsidiair uitsluitend indien en voor zover het door de man primair gevorderde wordt afgewezen, het door de vrouw in haar petitum onder 1 primair gevorderde a en b toe te wijzen;
vast te stellen dat het door de vrouw gevorderde bedrag ter zake van de kosten van huishouding verrekend moet worden met een gelijk bedrag als dat van de vrouw en te bepalen dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure zowel in conventie als in reconventie, te vermeerderen met rente en kosten.
3.6.
De man voert daartoe aan dat partijen hebben afgesproken dat hij de woning toegescheiden zou krijgen. Hij heeft ook een groter belang bij toedeling van de woning dan de vrouw, nu hij na beëindiging van de relatie in de woning is blijven wonen en daar nog steeds woont. Er zijn twee taxatierapporten en een recente gemotiveerde WOZ-beschikking beschikbaar, dus de woning hoeft niet opnieuw te worden getaxeerd. Omdat de woning bij opvolgende bewoning niet meer permanent mag worden bewoond moet voor de bepaling van de waarde daarvan worden uitgegaan van een ‘recreatiewoning’. De vrouw zal de woning niet permanent mogen bewonen; zij is niet meer geregistreerd op de lijst van personen aan wie een persoonsgebonden overgangsrecht is verleend.
3.6.1.
Ten aanzien van de gevorderde kosten van huishouding betoogt de man dat de vrouw niet aan haar stelplicht heeft voldaan; de vordering is niet onderbouwd met bewijs. De man betwist dat hij niets heeft bijgedragen. Hij wijst erop dat de vrouw alle administratie heeft meegenomen, daardoor komt hij in bewijsnood. Daar komt bij dat de vrouw het recht heeft verwerkt kosten van huishouding te vorderen. Zij heeft niet eerder om geld gevraagd, eerst bij dagvaarding is de vordering ingesteld. Daarnaast is de vordering grotendeels verjaard, beroept de man zich op rechtsverwerking en op een met de vrouw stilzwijgend gemaakte afspraak.
3.7.
De vrouw voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
De eisen in conventie en in reconventie worden vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk behandeld.
De woning
4.2.
Beide partijen wensen dat de gezamenlijke woning wordt verdeeld. Zij strijden over de vragen aan wie de woning moet worden toegedeeld en tegen welke waarde.
4.3.
Tegenover de betwisting door de vrouw heeft de man niet onderbouwd dat partijen eerder hebben afgesproken dat de man na beëindiging van de relatie in de woning mocht blijven wonen. De rechtbank zal dus beslissen wiens belang bij toedeling prevaleert. De zorg voor de kinderen levert geen argument ten voordele van een van partijen op nu zij een co-ouderschapsregeling hebben afgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man het meeste belang bij toedeling van de woning aan hem, nu hij daar nog steeds woont en daar ook wil blijven wonen. Gegeven het daarover door partijen gevoerde debat en in verband met het bepaalde in artikel 3.3.2 sub b onder 3 van de bestemmingsregels bepaalde, kan de rechtbank er verder niet van uit gaan dat het persoonsgebonden overgangsrecht nog op de vrouw van toepassing is. De vrouw staat immers reeds sinds medio oktober 2017 op een ander adres ingeschreven. De woning en de Rabo Opbouwspaarrekening zullen dan ook aan de man worden toebedeeld, onder verrekening met de vrouw, en onder de opschortende voorwaarden dat de man de woning kan financieren en dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening kan worden ontslagen.
4.4.
Voor wat betreft de tussen partijen te verdelen waarde van de woning overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen staat vast dat zij allebei op enig moment € 80.000 in de woning hebben geïnvesteerd en zij zijn het erover eens dat zij beiden bij helfte gerechtigd zijn in de overwaarde van de woning. De rechtbank gaat hier dus van uit. Verder zal de rechtbank uitgaan van de waarde in het vrije economische verkeer van een recreatiewoning. Immers, ook als de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde kan deze slechts als recreatiewoning worden verkocht en niet als een woning die geschikt is voor permanente bewoning. De woning dient bovendien tot 90 m2 te worden afgebroken bij verkoop. De rechtbank knoopt derhalve, met de man, in redelijkheid aan bij de recentelijk door de gemeente gemotiveerd vastgestelde WOZ-waarde van EUR 97.000 (2.8), welke waarde de vrouw, gezien voormeld uitgangspunt onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Ook de door haar in het geding gebrachte, meest recente, taxatie als recreatiewoning sluit immers op een bedrag lager dan € 97.000 (te weten € 91.500), terwijl daarin nog niet is verdisconteerd dat de woning bij verkoop deels moet worden afgebroken. Voor een nieuwe taxatie is geen reden.
4.5.
Dit leidt ertoe dat de woning aan de man zal worden toegedeeld onder de in het dictum te bepalen opschortende voorwaarden. Aan de vrouw komt alsdan toe EUR 97.000 (waarde woning) minus EUR 42.250 (hypothecaire geldlening) en vermeerderd met de waarde van de Rabo Opbouwspaarrekening per datum transport, gedeeld door twee. Voor het geval de man de woning niet kan overnemen wordt deze onder opschortende voorwaarde aan de vrouw toegedeeld, tegen dezelfde waarde. Zij dient alsdan een gelijk bedrag aan de man te vergoeden.
Kosten gemeenschappelijke huishouding
4.6.
De vrouw vordert over de gehele periode van de relatie van partijen (zeventien jaar) vergoeding van de kosten voor de gemeenschappelijke huishouding die zij in die periode teveel zou hebben betaald. Zij heeft daartoe slechts gesteld wat de inkomensverhouding van partijen was over de laatste drie jaar van de relatie, te weten dat deze circa 50/50 was, en gesteld dat zij over de gehele periode van de samenleving alle kosten heeft gedragen, terwijl de man daar niets aan heeft bijgedragen. Ter onderbouwing van haar vordering heeft de vrouw een overzicht samengesteld en onder meer enkele bankafschriften vanaf 2010 overgelegd. Aan de hand van voornoemde stukken heeft de vrouw een berekening gemaakt van een klein gedeelte van de door haar gemaakte kosten. Uit die berekening volgt volgens de vrouw dat zij gedurende zeventien jaar in totaal aan kosten van huishouding heeft gedragen een bedrag ter grootte van minimaal
EUR 401.782,74. De vrouw stelt dat de man hiervan minimaal de helft aan haar verschuldigd is. De man heeft deze vordering gemotiveerd betwist.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft onvoldoende gesteld voor toewijzing van haar vordering. Immers, de vrouw had, zo volgt uit artikel 3 van het samenlevingscontract, per jaar moeten stellen, en bij betwisting zo nodig bewijzen, welk besteedbaar inkomen beide partijen over het bewuste jaar hadden, zodat kan worden vastgesteld welke inkomensverhouding er in dat jaar was en in welke verhouding de kosten van de huishouding hadden moeten worden gedragen. Zij had verder per jaar moeten stellen, en bij betwisting zo nodig bewijzen, welke kosten van huishouding er totaal zijn gemaakt, wie welk deel van die kosten van huishouding heeft gedragen en welk deel de vrouw in dat jaar aldus teveel heeft betaald. Slechts voor zover de vrouw meer heeft voldaan dan waartoe zij ingevolge artikel 3 van het samenlevingscontract was gehouden, heeft zij immers een vorderingsrecht op de man. De vrouw heeft dit niet gedaan. Reeds hierop stuit haar vordering af.
4.8.
Daarbij komt dat al hetgeen de vrouw eventueel wegens kosten huishouding te vorderen heeft over de periode die is gelegen vijf jaar vóór het uitbrengen van de dagvaarding op 14 augustus 2018, inmiddels is verjaard. Tussen partijen staat immers vast dat de vrouw haar vordering niet eerder dan door het uitbrengen van de dagvaarding heeft gestuit. Dit betekent dat de vordering van de vrouw zal worden afgewezen. Aan hetgeen de man ter zake in reconventie subsidiair heeft gevorderd komt de rechtbank niet toe.
4.9.
Al hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht kan onbesproken blijven.
Proceskosten
4.10.
Nu partijen gewezen samenwoners zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd op de hierna vermelde wijze. Voor een proceskostenveroordeling bestaat onvoldoende grond.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie:
5.1.
deelt de woning aan de [adres] toe aan de man, onder de opschortende voorwaarde dat hij binnen drie maanden na de datum van de betekening van dit vonnis met bewijsstukken aan de vrouw aantoont dat hij in staat is daarvoor de benodigde financiering te verkrijgen en dat hij haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening kan doen ontslaan;
5.2.
veroordeelt de man in dat geval om ter gelegenheid van het transport van de woning aan hem uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te voldoen het aldus te berekenen bedrag: EUR 97.000 (waarde woning) minus EUR 42.250 (hypothecaire geldlening) en vermeerderd met de waarde van de Rabo Opbouwspaarrekening per datum transport, gedeeld door twee;
5.3.
indien de man niet in staat is de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening te doen ontslaan: deelt de woning toe aan de vrouw, onder de opschortende voorwaarde dat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening zal worden ontslagen;
5.4.
veroordeelt de vrouw om in het 5.3 genoemde geval wegens overbedeling ter gelegenheid van het transport van de woning aan haar het in 5.2 bedoelde bedrag aan de man te voldoen;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op
5 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2513