ECLI:NL:RBDHA:2019:6137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5441 en 5452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen inzake zorg- en huurtoeslag voor de jaren 2014 en 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de toekenning van zorg- en huurtoeslag voor de jaren 2014 en 2015. De eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de definitieve berekeningen van de zorg- en huurtoeslag, stelde dat hij afspraken had gemaakt met de Belastingdienst die hem ontheven zouden hebben van betalingsverplichtingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet is ontheven van deze verplichtingen en dat de berekeningen van de Belastingdienst correct zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgtoeslag voor 2014 en 2015 juist is berekend en dat de eiser niet als gehuwd kon worden aangemerkt voor de zorgtoeslag 2015, omdat zijn partner niet op het adres van de eiser stond ingeschreven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de motiveringsplicht van de Belastingdienst is nageleefd, aangezien de relevante gegevens in de specificatie bij de definitieve berekeningen waren vermeld. De beroepen van de eiser zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 18/5441 en SGR 18/5452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2019 in de zaken tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. C.J. van der Have),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Bij beschikkingen van 11 mei 2018 heeft verweerder het recht van eiser op zorg- en huurtoeslag voor de berekeningsjaren 2014 en 2015 definitief berekend.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissingen op bezwaar van 29 juni 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 9 augustus 2018 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2018. Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A].
Omdat het verweerschrift niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn is ontvangen, en eiser stelt daardoor in zijn verdedigingsbelang te zijn geschaad, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser voldoende in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van het verweerschrift en aan de hand daarvan zijn standpunt nader te bepalen.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 22 januari 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A].

Overwegingen

Feiten
1. Bij besluit van 11 mei 2015 heeft verweerder de zorgtoeslag van eiser over het jaar 2014 definitief berekend op € 688 en een bedrag van € 103 teruggevorderd, en heeft verweerder de huurtoeslag van eiser over het jaar 2014 definitief berekend op € 542 en een bedrag van € 247 teruggevorderd.
2 Bij besluit van 11 mei 2015 heeft verweerder de zorgtoeslag van eiser over het jaar 2015 definitief berekend op € 613 en een bedrag van € 164 teruggevorderd, en heeft verweerder de huurtoeslag van eiser over het jaar 2014 definitief berekend op € 1.501 en een bedrag van € 1.638 teruggevorderd.
Geschil
3 In geschil is of verweerder de zorg- en huurtoeslag over de jaren 2014 en 2015 juist heeft vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
Zorg- en huurtoeslag 2014
4 Eiser stelt dat hij met de Belastingdienst afspraken heeft gemaakt waaruit volgt dat hij alle terugvorderingsbeschikkingen zorg- en huurtoeslag tot en met 2014 niet hoeft te betalen. Volgens eiser is de zorg- en huurtoeslag 2014 daarmee afgedaan. Eiser stelt voorts dat hij op basis van de afspraken met de Belastingdienst erop mocht vertrouwen dat de Belastingdienst/Toeslagen, in ieder geval met betrekking tot het jaar 2014, met inachtneming van zijn financiële en persoonlijke situatie een besluit zou nemen. Eiser stelt dat de afspraken blijken uit brieven van de Belastingdienst van 4 juli en 16 augustus 2016.
5 Eiser heeft een brief van de Ontvanger van de Belastingdienst van 4 juli 2016 overgelegd. Verweerder heeft een brief van de Ontvanger van de Belastingdienst van 16 augustus 2016 overgelegd. De rechtbank kan uit deze brieven niet afleiden dat eiser is ontheven van alle betalingsverplichtingen ten aanzien van de zorg- en huurtoeslag 2014. Hieruit blijkt evenmin dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de definitieve berekening van de toeslag(en) rekening moet houden met de financiële en persoonlijke situatie van eiser. Het vaststellen van de hoogte van de zorg- en huurtoeslag staat los van de invordering van terugvorderingsbeschikkingen. Voor zover eiser het niet eens is met de invordering van terugvorderingsbeschikkingen, kan hij tegen die invordering opkomen bij de civiele rechter.
Zorg- en huurtoeslag 2015
6 Eiser stelt dat de zorg- en huurtoeslag 2015 te laag is vastgesteld, omdat hij bij de berekening daarvan ten onrechte niet is aangemerkt als gehuwd.
7 Vast staat dat eiser in 2015 gehuwd was met [B].
8 Overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onder a, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in samenhang met artikel 5a, eerste lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) heeft verweerder voor de zorgtoeslag 2015 [B] als de toeslagpartner van eiser aangemerkt. De stelling van eiser dat verweerder hem voor de zorgtoeslag 2015 ten onrechte niet als gehuwd heeft aangemerkt, houdt derhalve geen stand.
9 In artikel 1, onder c, van de Wet op de zorgtoeslag (Wzt) is bepaald dat om voor een zorgtoeslag in aanmerking te komen, de aanvrager verzekerd moet zijn voor de Wzt.
10 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wzt heeft, indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, de verzekerde aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
11 Artikel 2, vierde lid, van de Wzt bepaalt dat in afwijking van het eerste lid de aanspraak op een zorgtoeslag voor een verzekerde met een partner die geen verzekerde is, vijftig procent van het op grond van het eerste lid berekende bedrag is.
12 Tussen partijen is niet in geschil dat [B] in 2015 niet verzekeringsplichtig was voor de Zorgverzekeringswet. Gelet op het bepaalde in artikel 2, vierde lid, van de Wzt had alleen eiser in 2015 recht op zorgtoeslag en zijn echtgenote niet.
13 Volgens artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en eventuele medebewoners.
14 Op grond van artikel 1a, derde lid, van de Wht wordt, in afwijking van artikel 3 van de Awir, de partner voor de huurtoeslag uitsluitend als toeslagpartner aangemerkt indien deze in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres van de huurder staat ingeschreven. Uit de BRP blijkt dat [B] in 2015 niet op het adres van eiser stond ingeschreven. Verweerder heeft [B] derhalve terecht niet als toeslagpartner van eiser aangemerkt. Anders dan eiser meent, is verweerder bij het berekenen van de huurtoeslag derhalve terecht van de inkomensgrens zonder toeslagpartner uitgegaan.
15 Tussen partijen is niet in geschil dat [C], de dochter van eiser, terecht als medebewoner is aangemerkt voor de huurtoeslag.
16 Eiser heeft ter zitting zijn stelling verlaten, dat verweerder van onjuiste inkomensgegevens van hemzelf, [B] en zijn dochter is uitgegaan. Verweerder heeft de berekening van de zorg- en huurtoeslag 2015 op de juiste inkomensgegevens gebaseerd, en de rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van de berekening van verweerder te twijfelen.
17 Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank er vanuit gaat dat de zorg- en huurtoeslag over het jaar 2015 juist is berekend.
18 Eiser stelt dat het ontbreken in de beslissingen op bezwaar van een verwijzing naar de toepasselijke wettelijke bepalingen een motiveringsgebrek oplevert. Eiser stelt verder dat aan de beslissingen op bezwaar een motiveringsgebrek kleeft, omdat deze beslissingen en het daaraan ten grondslag liggende dossier hem geen inzicht geven in de wijze waarop de toeslagen zijn berekend.
19 Verweerder is op grond van zijn motiveringsplicht, volgend uit de artikelen 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht, gehouden om bij de bekendmaking van een besluit op een aanvraag voor huur- en zorgtoeslag aan de aanvrager mede te delen op grond van welke medebewoners respectievelijk toeslagpartner en welke inkomensgegevens hij de toeslagen heeft vastgesteld. Belanghebbenden moeten uit de motivering kunnen opmaken welke concrete gegevens verweerder voor de berekening van de toeslagen tot uitgangspunt heeft genomen. Verweerder heeft voornoemde gegevens in de specificatie bij de definitieve berekeningen vermeld. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan zijn motiveringsplicht voldaan. Verweerder heeft in de toelichting bij de beslissingen op bezwaar bovendien de gehanteerde uitgangspunten voor de berekening van een nadere toelichting voorzien. De rechtbank verwerpt dan ook de stelling van eiser dat aan de beslissingen op bezwaar een motiveringsgebrek kleeft.
20 Gelet op wat hiervoor is overwogen is, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
21 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Vijverberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)