ECLI:NL:RBDHA:2019:6331
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift tegen omzetting taakstraf in vervangende hechtenis
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 juni 2019 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde had een taakstraf van 120 uren opgelegd gekregen, maar deze was omgezet in 60 dagen vervangende hechtenis omdat hij de taakstraf niet had uitgevoerd. De kennisgeving van deze omzetting was op 26 februari 2019 aan de griffier betekend, maar de veroordeelde had geen bekend adres en was niet ingeschreven in het BRP. Het bezwaarschrift werd op 9 mei 2019 ingediend, 42 dagen na de betekening van de kennisgeving.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift beoordeeld. De veroordeelde stelde dat hij pas op 8 mei 2019 via zijn raadsman op de hoogte was geraakt van de omzetting, en dat het bezwaarschrift dus tijdig was ingediend. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de wet niet vereist dat de kennisgeving persoonlijk aan de veroordeelde wordt betekend. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde zich beschikbaar had moeten houden voor de reclassering en dat hij niet onvindbaar mocht zijn. De overschrijding van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift was niet verschoonbaar, en de rechtbank verklaarde de veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschrift.
De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer in strafzaken, waarbij de rechtbank oordeelde dat de kennisgeving op de juiste wijze was betekend en dat de veroordeelde verantwoordelijk was voor het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift. De rechtbank benadrukte dat de veroordeelde op de hoogte was van de hem opgelegde taakstraf en dat hij had kunnen verwachten dat deze zou worden omgezet.