In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2019 een beschikking gegeven over het gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen, [X] en [Y]. De vrouw, [X], heeft verzocht om het ouderlijk gezag over de kinderen alleen aan haar toe te kennen, terwijl de man, [Y], verzocht om het gezag en de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de kinderen al geruime tijd op een geheim adres verblijven en dat er geen contact is geweest tussen de ouders. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming om advies gevraagd, die heeft geadviseerd het gezamenlijk gezag te beëindigen en het hoofdverblijf bij de moeder te bepalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voor de kinderen in hun belang is dat er rust en duidelijkheid komt, en dat de voortzetting van het gezag door de vader niet wenselijk is. De rechtbank heeft daarom besloten dat het gezag alleen aan de moeder toekomt en dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn. De verzoeken van de vader om een omgangsregeling zijn afgewezen, omdat de kinderen geen contact met hem willen hebben en er zorgen zijn over hun ontwikkeling. De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vader vier keer per jaar op de hoogte moet houden van de ontwikkeling van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.