ECLI:NL:RBDHA:2019:6537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
09/852186-18 en 09/817090-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en verboden wapenbezit met lagere straf dan geëist

Op 1 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 oktober 2018 in Delft met een doorgeladen wapen de woning van het slachtoffer is binnengegaan en bijna direct op het slachtoffer heeft geschoten. De rechtbank kon echter niet bewijzen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, waardoor hij werd vrijgesproken van poging tot moord, maar wel veroordeeld voor poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, wat lager was dan de door de officier van justitie geëiste acht jaar, omdat de rechtbank vond dat de eis te hoog was in vergelijking met vergelijkbare zaken. De verdachte had eerder een gevangenisstraf van 103 dagen gekregen voor wapenbezit, en de rechtbank hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder verslavingsproblematiek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen en munitie, en dat de gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer ernstig waren, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/852186-18 en 09/817090-18 (tul)
Datum uitspraak: 1 juli 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, locatie De Schie, Professor Jonkersweg 7 te Rotterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 15 januari 2019 (pro forma), 22 maart 2019 (pro forma) en 17 juni 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Eelman en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. S. Ettalhaoui naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 oktober 2018, in Delft, althans in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachte rade) een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk (en na rustig overleg en kalm beraad) met een pistool, in elk geval een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] door voornoemde kogel(s) in de linkerschouder/linkerborst, althans het (boven)lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 2 oktober 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een omgebouwd gaspistool (merk/model: Kimar Auto 85, kaliber: 6 mm), en/of munitie van categorie III, te weten 4 kogelpatronen (merk: GFL), voorhanden heeft gehad.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Op 2 oktober 2018 heeft [slachtoffer] (hierna: aangever) aangifte gedaan van poging moord/doodslag, omdat hij in de vroege ochtend in de woning waar hij verbleef door een man zou zijn beschoten. Hij heeft de verdachte aangewezen als de schutter. Een en ander is onder feit 1 als poging moord danwel doodslag aan de verdachte ten laste gelegd. De rechtbank moet de vragen beantwoorden of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte inderdaad de schutter was en, zo ja, hoe die handeling juridisch moet worden gekwalificeerd. Verder wordt verdachte onder feit 2 verweten dat hij een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde. Zij concludeert op basis van de beschikbare bewijsmiddelen dat de verdachte op aangever heeft geschoten, maar ziet onvoldoende bewijs om vast te stellen dat sprake was van voorbedachte raad. Van dat onderdeel moet de verdachte worden vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit, bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Naast de aangifte van aangever bevindt zich in het dossier geen enkel concreet bewijsmiddel waaruit blijkt dat de verdachte opzettelijk gepoogd heeft om aangever van het leven te beroven, laat staan met voorbedachte raad. Op de expliciete verweren van de verdediging zal de rechtbank, waar dat nodig is, ingaan bij de beoordeling. Wat betreft feit 2 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, zodat de verdediging zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
De bewijsmiddelen
Feit 1 poging moord/doodslag
Aangever heeft verklaard dat hij dakloos was en verbleef in de woning van een vriend en zijn vrouw aan de [adres] te Delft. Dit zijn de zus en zwager van de verdachte. Op 2 oktober 2018 hoorde hij een enorm harde klap. Hij zag dat iemand de voordeur had opengemaakt en de trap op kwam. Hij zag en hoorde dat het een man was en hoorde hem roepen: "Waar is mijn vrouw, waar is mijn vrouw?". Aangever stond bovenaan de trap en hoorde de man zeggen: "Ik maak je dood!" [2] De man was halverwege de trap toen hij schoot en stond op ongeveer twee meter afstand van aangever. [3] Er was geen licht aan, aangever zag geen wapen in de hand van de verdachte. Het was donker in de hal op de trap. Hij hoorde alleen zijn stem. [4] Aangever hoorde ineens een knal en voelde een hevige pijn aan zijn schouder. Hij keek naar zijn schouder en zag dat er bloed uit stroomde. Nadat aangever de woonkamerdeur had dicht gedaan en geblokkeerd en riep dat hij de politie aan de telefoon had, hoorde hij de man wegrennen. Hij herkende de man als de verdachte. [5]
De buurvrouw van aangever, [getuige] , heeft verklaard dat zij op dinsdagochtend 2 oktober (de rechtbank begrijpt: 2018) omstreeks 05:00 uur wakker schrok van een hard geluid bij de buren. Het klonk alsof er iemand van de trap viel. Daarna hoorde ze iemand schreeuwen, maar ze kon niet verstaan wat er geschreeuwd werd. [6]
Om 05.18 uur heeft aangever 112 gebeld. In het gesprek met de meldkamer van de politie heeft hij gezegd dat hij met een wapen is beschoten door “ [verdachte] ”. [7]
Toen de politie om 05.27 uur ter plaatse kwam, zagen de verbalisanten dat aangever een gaatje in zijn T-shirt had waaruit bloed stroomde. Onder het T-shirt zagen de verbalisanten een rond gaatje in de borst van aangever waaruit bloed kwam. Op de rug van aangever was geen uitschot te zien. Aangever verklaarde dat het 10 à 20 minuten geleden gebeurd was. [8]
Enkele uren later, omstreeks 07.28 uur, werd de verdachte aangehouden op de snelweg A4 ter hoogte van Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland. In zijn auto werd op de bijrijdersstoel een plastic tas met daarin een vuurwapen gevonden. [9]
De verdachte heeft op 2 oktober 2018 bij de politie verklaard dat hij voorafgaand aan zijn aanhouding onderweg was naar het politiebureau. Desgevraagd wilde hij niet zeggen waarom. De verdachte verklaarde dat hij kwam aanrijden op de A4 en overal politie zag. Ze waren hem al aan het opwachten en hij wist het ook. Hij heeft gewoon netjes meegewerkt. [10]
Het vuurwapen dat in de auto van de verdachte werd aangetroffen, bleek een omgebouwd alarmpistool te zijn van het kaliber 6 mm, waarvan het originele kaliber 8 mm bedroeg. In het patroonmagazijn werden 4 kogelpatronen (huls 8mm, kogelpunt 6 mm) aangetroffen en in de kamer van het pistool werd een huls (8 mm) aangetroffen. [11] Bij een proefschiettest bleek dat het vuurwapen de verschoten hulzen niet uitwerpt na het vuren. [12]
Na de aanhouding is aan de handen van de verdachte onderzoek gedaan naar eventuele schotresten. [13] De veiliggestelde sporen zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). In een rapport van 13 maart 2019 heeft het NFI vermeld dat 17 A-deeltjes en 170 B-deeltjes zijn aangetroffen. A-deeltjes zijn karakteristiek voor schotresten. B-deeltjes komen in aanmerking om als schotresten te worden gekwalificeerd. Op basis van de kenmerken van de aangetroffen deeltjes acht het NFI het
zeer veel waarschijnlijkerde verzameling deeltjes aan te treffen in het geval dat schotresten aanwezig zijn op de handen van de verdachte dan in het geval dat geen schotresten aanwezig zijn op de handen van de verdachte. [14]
In het proces-verbaal betreffende het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte staat dat zijn telefoon tussen 04.25 uur en 04.49 uur verbindingen heeft gemaakt met diverse zendmasten in Delft. [15]
In een brief van het Reinier de Graaf Ziekenhuis van 2 oktober 2018 staat dat aangever die dag opgenomen is geweest op de afdeling chirurgie vanwege een schotwond aan zijn linker schouder met fractuur scapula links. [16]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever goed kent en regelmatig gesproken heeft, onder meer omdat zij samen naar Iran op vakantie zijn geweest. [17]
3.4.2
Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever in twijfel getrokken. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaringen van aangever voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te dienen. Daarvoor is redengevend dat aangever op verschillende momenten heeft verklaard over wat op 2 oktober 2018 is gebeurd. Al die verklaringen zijn onderling consistent en bevatten geen noemenswaardige tegenstrijdigheden. Ze bevatten hooguit een nadere toelichting omdat is doorgevraagd op specifieke onderdelen. Zoals de herkenning van de verdachte. In eerste instantie werd alleen gezegd dat hij hem herkend had en dat het donker was. Pas bij doorvragen blijkt dat de herkenning niet visueel was maar dat hij hem heeft herkend aan zijn stem. Aangever kende de verdachte, hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft bevestigd. De rechtbank heeft dus geen reden om aan de juistheid van de verklaringen van aangever te twijfelen en zal die dan ook als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het onder feit 1 ten laste gelegde.
De verklaring van aangever, dat de verdachte hem heeft beschoten met een vuurwapen, vindt verder steun in de overige bewijsmiddelen. (1) Uit de verklaring van het ziekenhuis blijkt dat aangever een schotwond heeft in de linkerschouder en de verbalisanten die ter plaatse kwamen zagen een rond gaatje in de borst van aangever waaruit bloed stroomde. Daaruit concludeert de rechtbank dat aangever daadwerkelijk op 2 oktober 2018 is beschoten. (2) Ongeveer twee uur na de 112-melding door aangever werd de verdachte aangehouden met een vuurwapen in de auto. In de kamer van het vuurwapen werd een lege huls aangetroffen en in het magazijn zaten vier kogelpatronen, op grond waarvan de rechtbank vaststelt dat voorafgaand aan de aanhouding met dit wapen in elk geval één kogel is afgevuurd. (3) Uit het NFI-rapport van 13 maart 2019 leidt de rechtbank af dat schotresten aanwezig zijn op de handen van de verdachte. (4) Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte blijkt dat hij tussen 04.25 uur en 04.49 uur verbindingen heeft gemaakt met diverse zendmasten in Delft. Dat die zendmasten niet de plaats delict onder hun bereik hadden, doet niets af aan de omstandigheid dat de verdachte in Delft was en zich rond het bewuste tijdstip door de stad verplaatste.
De verdachte heeft verklaard dat hij een alibi heeft, aangezien hij die nacht naar Almere is gereden om wiet te brengen, waarna hij is teruggereden naar Delft om een vriend op te pikken en met wie hij vervolgens naar Amsterdam is gereden. Hoewel niet precies kan worden vastgesteld op welk tijdstip aangever is beschoten, leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat dit tussen 04.00 uur en 05.00 uur heeft plaatsgevonden. Getuige [getuige] heeft het namelijk over omstreeks 05.00 uur en aangever in zijn eerste verklaring over 04.00 uur. Nu de verdachte tussen 04.25 uur en 04.49 uur in Delft was, sluit het feit dat hij even later naar Amsterdam is gereden in het geheel niet uit dat hij daarvóór op aangever heeft geschoten. Daar komt bij dat de verdachte heeft nagelaten de naam van de vriend met wie hij die nacht samen was te noemen (ook niet toen de rechtbank daarover doorvroeg), zodat de juistheid van zijn verklaring niet kan worden onderzocht.
Verder heeft de verdachte verklaard dat hij in het weekend voor 2 oktober 2018 met het vuurwapen een testschot heeft afgevuurd in het bos en dat de schotresten op zijn handen terecht zijn gekomen doordat hij in de vroege ochtend van 2 oktober 2018 het wapen, waarop nog schotrestdeeltjes zaten, in zijn hand heeft gehad. Ook deze verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Uit de bijlage Schotrestonderzoek bij het NFI-rapport van 13 maart 2019 blijkt dat schotrestonderzoek alleen plaatsvindt als de sporen binnen zes uur na een schietincident kunnen worden veiliggesteld, omdat een schotrestenonderzoek anders niet zinvol wordt geacht, nu dergelijke sporen snel vergaan. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat de sporen door contaminatie opnieuw op zijn handen zijn gekomen doordat hij het vuurwapen in die vroege ochtend opnieuw heeft vastgepakt, niet aannemelijk.
Tot slot betrekt de rechtbank in haar oordeel het feit dat de verdachte bij zijn eerste verhoor heeft verklaard dat hij vlak voor zijn aanhouding onderweg was naar het politiebureau, maar dat hij niet wilde zeggen waarom, en dat hij zag dat de politie hem al opwachtte en dat hij dat ook wist. Deze verklaring past naadloos op de verklaring van aangever, die stelt dat de schutter wegrende toen aangever riep dat hij de politie aan de lijn had.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op aangever, waarbij aangever door die kogel in de linkerschouder is geraakt. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is hoe dit handelen moet worden gekwalificeerd.
Gelijk de officier van justitie en de raadsman hebben bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Daarvoor is vereist dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg en dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Uit de verklaringen van aangever kan weliswaar worden afgeleid dat de verdachte met een doorgeladen vuurwapen in de hand de woning is binnengegaan, maar de rechtbank kan niet vaststellen wanneer de verdachte het voornemen heeft opgevat om aangever te beschieten. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt wel dat de verdachte de confrontatie heeft opgezocht en naar de woning is gegaan op zoek naar zijn vrouw. Hij heeft niet aangebeld of geklopt en hij is zonder toestemming de woning binnengekomen. Vervolgens heeft de verdachte bijna direct na binnenkomst van dichtbij geschoten op aangever. Verder heeft de verdachte geroepen ‘waar is mijn vrouw’ en ‘Ik maak je dood’. Gelet op dit alles, concludeert de rechtbank dat de verdachte op het moment dat hij aangever zag, willens en wetens heeft geschoten op aangever met het doel om hem dood te maken. Daarmee is sprake van vol opzet op de dood van aangever. De rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Feit 2 Voorhanden hebben vuurwapen en munitie
De rechtbank acht ook het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen (een en ander zoals hierna in de bewezenverklaring zal worden omschreven). De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman voor dit feit geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van aanhouding van 2 oktober 2018, p. 15-18;
  • het proces-verbaal van het team Forensische opsporing van 11 oktober 2018, p. 115-117;
  • de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 juni 2019.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
op 2 oktober 2018, in Delft, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een pistool een kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] door voornoemde kogel in de linkerschouder is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 2 oktober 2018 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een omgebouwd gaspistool (merk/model: Kimar Auto 85, kaliber: 6 mm), en munitie van categorie III, te weten 4 kogelpatronen (merk: GFL), voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft zich over de strafmaat niet uitgelaten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en het bezit van een verboden vuurwapen met daarin munitie. Daarmee heeft hij in de vroege ochtenduren geschoten op aangever in de woning waarin aangever op dat moment verbleef, terwijl aangever nietsvermoedend op een geluid bij zijn voordeur afkwam. Aangever is daarbij geraakt in de linkerschouder, en het is geenszins aan het handelen van de verdachte te danken dat aangever nog leeft. Als de kogel 10 cm lager terecht was gekomen dan had aangever – zo heeft hij van zijn arts begrepen – niet meer geleefd. Door zo te handelen heeft de verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Bovendien heeft aangever te kampen met een sterk gevoel van onveiligheid, waardoor hij sinds het incident sterk belemmerd wordt. Uit de slachtofferverklaring volgt dat aangever zijn huis niet meer uit durft. Aangever verklaart nog steeds veel last te hebben van de kogel in zijn lichaam, die niet verwijderd zal worden omdat de artsen inschatten dat dit mogelijk meer schade toebrengt dan de kogel te laten zitten. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het strafblad van de verdachte (van 3 oktober 2018) blijkt dat hij recent is veroordeeld voor wapenbezit. Voor dit feit is hem op 19 april 2018 een gevangenisstraf opgelegd van 103 dagen waarvan zeven dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Verder bevat het dossier een rapport van psychiater dr. B.A. Blansjaar van 1 december 2018, waarin hij rapporteert dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van stoornissen in het gebruik van cocaïne en cannabis, ten tijde van het onderzoek in vroege remissie in een gereguleerde omgeving. Door de ontkennende houding van de verdachte en het ontbreken van andere informatie kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde ook leed aan een psychotische stoornis door middelen. De deskundige kan daarom geen uitspraak doen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Reclassering GGZ Fivoor heeft zich in een rapport van 10 januari 2019 op het standpunt gesteld dat zij vanwege de ontkennende houding van de verdachte de noodzaak van interventies en reclasseringstoezicht niet kan onderzoeken. Daarom adviseert zij bij bewezenverklaring een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Bij een voorwaardelijke invrijheidstelling kan onderzocht worden wat een passend plan van aanpak is om recidive te voorkomen.
Hoewel uit de rapporten naar voren komt dat de verdachte verslavingsproblematiek heeft en de rechtbank daaruit concludeert dat hij baat zou kunnen hebben bij een behandelverplichting ziet de rechtbank op grond van het voorgaande, alsmede gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, geen aanknopingspunten om in een voorwaardelijk kader een eventuele behandelverplichting op te leggen. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Tijdens de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling kan dan worden gekeken naar mogelijkheden om het eventuele recidivegevaar te beperken en op passende wijze toe te werken naar resocialisatie.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. Daarmee wijkt de rechtbank af van de eis van de officier van justitie, omdat die eis naar het oordeel van de rechtbank hoger is dan de straf die doorgaans in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Aangever [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding van € 8.617,35. Deze vordering bestaat uit € 2.052,02 voor materiële schade en € 6.565,33 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen omdat de verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken, dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de verdachte niet heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat vaststaat dat de benadeelde partij met de ambulance naar het ziekenhuis is gebracht en daar een nacht is gebleven. De posten ambulancekosten (€ 717,89) en apotheek pijnstilling (€ 7,96, € 23,52 en € 54,63) zijn voldoende onderbouwd en daarmee ook toewijsbaar. De post ‘nota ziekenhuisopname’ van €1.248,02 is onderbouwd met een aanmaning. Uit deze aanmaning blijkt niet waarop deze ziet, nu de onderliggende facturen niet zijn bijgevoegd. De rechtbank zal de kosten van twee dagen ziekenhuisopname daarom schatten en stelt die vast op € 1.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor het overige deel van de vordering, aangezien de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het verweer dat de benadeelde partij niet aan schadebeperkingsplicht heeft voldaan, wordt verworpen, nu de benadeelde partij juist eerder uit het ziekenhuis is vertrokken waardoor de ziekenhuiskosten beperkt zijn gebleven.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd, nu daarvoor is verwezen naar uitspraken uit de ANWB-index die min of meer vergelijkbaar zijn. Het bedrag van € 6.565,33 zal worden toegewezen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 8.369,33. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen:
- over de materiële schade (€ 1.804,00) met ingang van 13 juni 2019, de dag waarop de vordering is ingediend;
- over de immateriële schade (€ 6.565,33) met ingang van 2 oktober 2018, de dag waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering grotendeels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde feit 1 zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.369,33, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.804,00 vanaf 13 juni 2019, en over een bedrag van € 6.565,33 vanaf 2 oktober 2018, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De inbeslaggenomen goederen

De rechtbank zal, conform de vordering van de officier van justitie, de op de beslaglijst onder 1, 3, 4 en 5 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien de bewezen verklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan. Het onder 2 genummerde voorwerp (jas) zal aan de verdachte worden teruggegeven. Nu, zo heeft de officier van justitie gesteld, op het onder 6 genummerde voorwerp (Audi) conservatoir beslag ligt, zal ten aanzien van dit voorwerp geen beslissing worden genomen.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel (7 dagen) van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 19 april 2018 (parketnummer 09/817090-18), nu de verdachte zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
spreekt de verdachte vrij van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
vordering benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 8.369,33, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.804,00 vanaf 13 juni 2019, en over een bedrag van € 6.565,33 vanaf 2 oktober 2018, beide tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 8.369,33, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.804,00 vanaf 13 juni 2019, en over een bedrag van € 6.565,33 vanaf 2 oktober 2018, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 76 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
beslag
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1, 3, 4 en 5 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Vuurwapen - pistool;
3. 1.00 STK Vuurwapen, kleur: zwart;
4. 2.00 STK Patroon;
5. 1.00 STK Huls;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten:
2. 1.00 STK Jas - spoor identificatienummer AALC5315NL;
vordering tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 19 april 2018, gewezen onder parketnummer 09/817090-18, te weten gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal-de Zoeten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018265827, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 270).
2.Proces-verbaal van aangifte van 2 oktober 2018, p. 47.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever van 7 oktober 2018, p. 87.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever van 11 oktober 2018, p. 201.
5.Proces-verbaal van aangifte van 2 oktober 2018, p. 47-48.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 2 oktober 2018, p. 34.
7.Proces-verbaal van bevindingen 112 gesprek van 11 oktober 2018, p. 204-205.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 2 oktober 2018, p. 30.
9.Proces-verbaal van aanhouding van 2 oktober 2018, p. 16-17.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 oktober 2018, p. 73.
11.Proces-verbaal van het team Forensische opsporing van 11 oktober 2018, p. 115-117.
12.Proces-verbaal van het team Forensische opsporing van 30 oktober 2018 (ongenummerd).
13.Proces-verbaal Sporenonderzoek van 9 oktober 2018, p. 158.
14.Een geschrift, te weten Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Delft op 2 oktober 2018, opgesteld door het Nederlands Forensisch Instituut, van 13 maart 2019 met zaaknummer 2019.01.31.068.
15.Proces-verbaal bevindingen analyse verkeersgegevens van 31 oktober 2018, p. 176-179.
16.Een geschrift, te weten een brief van het Reinier de Graaf Ziekenhuis, afdeling chirurgie / heelkunde, aan huisarts [arts] , van 2 oktober 2018, p. 101.
17.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 juni 2019.