In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar bij de Defensie Materieel Organisatie, en verweerder, de Directeur Defensie Materieel Organisatie. Eiser had verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van zijn verhuizing, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op het moment van zijn verhuizing niet meer in werkelijke dienst was als militair, waardoor artikel 10 van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD) niet op hem van toepassing was. Eiser was sinds 8 januari 2017 uitgevallen wegens ziekte en had op 23 oktober 2017 eervol ontslag gekregen. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit tekortschiet en dat verweerder de sociaal en medische noodzaak van de verhuizing van eiser opnieuw dient te beoordelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en het betaalde griffierecht.