ECLI:NL:RBDHA:2019:6612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verhuiskostenvergoeding aan een ambtenaar wegens niet in werkelijke dienst zijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar bij de Defensie Materieel Organisatie, en verweerder, de Directeur Defensie Materieel Organisatie. Eiser had verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van zijn verhuizing, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op het moment van zijn verhuizing niet meer in werkelijke dienst was als militair, waardoor artikel 10 van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD) niet op hem van toepassing was. Eiser was sinds 8 januari 2017 uitgevallen wegens ziekte en had op 23 oktober 2017 eervol ontslag gekregen. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit tekortschiet en dat verweerder de sociaal en medische noodzaak van de verhuizing van eiser opnieuw dient te beoordelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5460

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2019 in de zaak tussen

[EISER] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Blonk),
en

de Directeur Defensie Materieel Organisatie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om toekenning van een tegemoetkoming in de kosten van zijn verhuizing afgewezen.
Bij besluit van 8 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1.1.
Eiser, [functie] bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO), is sinds
8 januari 2017 uitgevallen wegens ziekte.
1.2.
Bij besluit van 23 oktober 2017 is aan eiser met ingang van 1 januari 2018 eervol
ontslag (functioneel leeftijdsontslag) verleend op grond van artikel 39a van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).
Bij besluit van 30 oktober 2017 is de standplaats van eiser met ingang van
20 november 2017 gewijzigd (van de [kazerne] te Den Haag) in de [kazerne] te Utrecht.
1.3.
Eiser heeft een woning gekocht in [plaats] . De woning is op 30 november 2017 aan
eiser in eigendom overgedragen.
1.4.
Bij rekest van 16 november 2017 heeft eiser verzocht om toekenning van een
tegemoetkoming in de kosten van zijn (laatste) verhuizing. Hij meent dat artikel 10 van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD) op hem van toepassing is en verzoekt om zijn rekest waar mogelijk met coulance te willen beoordelen. Eiser heeft dit verzoek, met verwijzing naar zijn ziekte(periodes), de behandeling daarvoor en zijn persoonlijke omstandigheden onderbouwd.
1.5.
Eiser is op 9 januari 2018 verhuisd van Alphen aan den Rijn naar [plaats] .
1.6.
Bij het primaire besluit is het verzoek van eiser afgewezen, omdat onvoldoende reden
bestaat het verzoek op grond van artikel 10 van het VKBD toe te wijzen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond
verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser op de datum van zijn verhuizing niet meer in werkelijke dienst was als militair en daarom ook niet meer kon worden aangemerkt als ‘defensieambtenaar’ als bedoeld in artikel 10 van het VKBD. Dit artikel is daarom niet op eiser van toepassing en is een toekenning van een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van dit artikel niet mogelijk. Vermeld is voorts dat eiser heeft aangegeven dat hij afziet van het recht om te worden gehoord.
3. In beroep heeft eiser zich op hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit
gekeerd.
4. In dit geding is aan de orde de vraag of eiser in aanmerking kan komen voor een verhuiskostenvergoeding op grond van artikel 10 van het VKBD.
5. Eiser is het niet eens met het standpunt van verweerder dat hij heeft afgezien van de mogelijkheid om te worden gehoord. Hij heeft daartoe verwezen naar zijn e-mailbericht van 1 mei 2018, waarin is vermeld:
“Ik denk dat ik me de reistijd en -kosten beter kan besparen en afzie van de mogelijkheid om in persoon te worden gehoord. Dat mijn rekest zou worden afgewezen was mij namelijk al duidelijk vóórdat ik het indiende. (…) Uiteraard ben ik wel te allen tijde bereid een en ander telefonisch toe te lichten.”
De rechtbank overweegt dat verweerder uit dit e-mailbericht heeft mogen afleiden dat eiser (uitdrukkelijk) afstand heeft gedaan van zijn recht om te worden gehoord. De uitgesproken bereidheid tot het geven van een telefonische toelichting behoefde door verweerder niet te worden opgevat als een voorwaarde waaronder een hoorzitting achterwege mocht worden gelaten. Eiser heeft in zijn daarop volgende e-mailberichten van 18 mei 2018,
22 mei 2018 en 21 juli 2018, waarin hij verweerder heeft gevraagd of er nieuws is omtrent zijn bezwaar en zelf een nadere stand van zaken geeft, evenmin gevraagd om te worden gehoord. Hieruit volgt dat is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.1.
Ingevolge artikel 10 van het VKBD kan, het bevoegd gezag, indien verhuizing in het belang van de defensieambtenaar of zijn gezinsleden naar het oordeel van de bedrijfsgeneeskundige dienst sociaal en of medisch noodzakelijk is, aanspraak verlenen op een tegemoetkoming in de verhuiskosten.
6.2.
Ingevolge artikel 5 van het VKBD kan een tegemoetkoming bij een vrijwillige verandering van de woonplaats binnen Nederland slechts worden verleend, verband houdende met (a) een ontslag, ter zake waarvan de ambtenaar recht heeft op dadelijk ingaand pensioen, of (b) een ontslag dat de ambtenaar anders dan op eigen aanvraag is verleend en niet het gevolg is van aan hem te wijten feiten of omstandigheden. Deze tegemoetkoming wordt slechts verleend, indien de ambtenaar in een periode van minder dan tien jaar voorafgaande aan het beëindigen van het dienstverband is verhuisd ten gevolge van een verplaatsing en het bevoegd gezag een verhuizing van het gezin naar de oude woonomgeving noodzakelijk acht. Het bevoegd gezag wint daarbij een bedrijfsmaatschappelijk advies in.
6.3.
In artikel 11 van het VKBD is bepaald dat de aanspraak op een tegemoetkoming in de verhuiskosten ingevolge de artikelen 5 tot en met 10 vervalt indien de verhuizing niet plaatsvindt binnen een jaar na de datum van het ontslag, het overlijden of de datum waarop het bevoegde gezag wegens sociale en of medische noodzaak aanspraak heeft verleend op een tegemoetkoming in de verhuiskosten.
6.4.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het VKBD wordt in dit besluit verstaan onder:
- defensieambtenaar: de ambtenaar of de militair;
- militair (tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald): de militair in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, ten eerste, van het AMAR, daaronder begrepen hij die is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om in de krijgsmacht als geestelijk verzorger doorlopend werkzaam te zijn.
6.5.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder c, van het AMAR wordt in dit besluit en de daarop rustende bepalingen verstaan onder de militair in werkelijke dienst - tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald - de militair die:
1. is aangesteld bij het beroepspersoneel, tenzij hij op non-activiteit is gesteld of hem buitengewoon verlof van lange duur is verleend.
7. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 10 van het VKBD wel op hem van toepassing is. Ter onderbouwing van de sociaal en medische noodzaak van de verhuizing verwijst hij naar zijn bezwaar en de informatie van zijn behandelend psycholoog en het feit dat hij bij zijn aanvraag toestemming heeft verleend om aldaar informatie in te winnen.
8.1.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet, dat uitgegaan dient te worden van de datum van de verhuizing en dat eiser op dat moment geen aanspraak heeft omdat hij in verband met zijn ontslag geen defensieambtenaar meer was en artikel 10 van het VKBD derhalve niet op hem van toepassing is. Artikel 10 van het VKBD en het daarmee samenhangende artikel 11 van het VKBD voorzien niet in deze door verweerder voorgestane beperking van eventuele aanspraken. Deze redenering is zinledig, nu artikel 11 van het VKBD immers bepaalt dat een aanspraak op een tegemoetkoming in de verhuiskosten als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 10 van het VKBD niet eerder vervalt dan binnen één jaar na de datum van ontslag, het overlijden of de datum waarop wegens sociale of medische noodzaak aanspraak is verleend op een tegemoetkoming. De rechtbank stelt daarom vast dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont.
8.2.
Verweerder heeft eerst ter zitting naar voren gebracht dat in de Nota van Toelichting bij het VKBD (NvT) als doelstelling is opgenomen dat het doel van dit besluit is te voorzien in tegemoetkomingen voor verhuiskosten en woon-werkverkeer voor zover dit een relatie heeft met het vervullen van een functie binnen Defensie (Stb. 2012, 596, p. 34).
Verweerder acht deze relatie niet aanwezig is, nu het gaat om een verhuizing in verband met een medische situatie. De rechtbank is van oordeel dat deze nadere motivering niet alleen erg laat is ingediend, maar ook te algemeen om het bestreden besluit op te kunnen baseren. In artikel 10 van het VKBD is geen beperking opgenomen dat de sociaal en of medische noodzaak verband moet houden met de vervulling van de functie. De rechtbank is van oordeel dat het reeds aanwezig geachte motiveringsgebrek hiermee niet kan worden gepasseerd.
Bovendien geeft artikel 5 van het VKBD de mogelijkheid om een tegemoetkoming toe te kennen in geval van een vrijwillige verandering van woonplaats binnen Nederland verband houdende met een ontslag, ter zake waarvan de ambtenaar recht heeft op dadelijk ingaand pensioen, indien het bevoegd gezag verhuizing naar de woonplaats op bedrijfsmaatschappelijke gronden nodig acht. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om eisers verzoek ook aan de hand van deze bepaling te beoordelen.
8.3.
Uit het voorgaande volgt dat de motivering van het bestreden besluit tekortschiet en dat verweerder de sociaal en of medische noodzaak van de verhuizing van eiser, als bedoeld in artikel 10 van het VKBD dient te (laten) beoordelen. Verweerder dient voorts te bezien of aanspraak bestaat op een tegemoetkoming ingevolge artikel 5 van het VKBD.
9. Het beroep tegen het bestreden besluit dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser ter zake van het beroep. Deze kosten worden begroot op € 512,- in beroep (1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 512,- per punt). Verweerder zal voorts worden veroordeeld in de door eiser gevraagde vergoeding van de reiskosten van € 46,60, hetgeen in overeenstemming is met de vergoeding die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan worden toegekend. Derhalve in totaal € 558,60.
Daarnaast dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 8 augustus 2018;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 558,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.