In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in Den Haag, hebben verzoekers [verzoeker 1] en [mede verzoekster] een verzoek ingediend op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het geschil betreft overlast door meeuwen die gevoerd worden door [mede verzoekster] vanuit haar balkon, wat leidt tot hinder voor haar buren, [verzoeker 1] en [verzoeker 2]. De procedure is gestart na een aanmeldformulier dat op 14 januari 2019 door [verzoeker 1] is ingediend. Tijdens de mondelinge behandelingen op 17 april en 4 juni 2019 zijn de standpunten van de partijen toegelicht. De wijkrechter heeft waarnemingen gedaan op de balkons van de betrokken partijen en vastgesteld dat de vogelpoepoverlast op het balkon van [verzoeker 2] voortkomt uit het voeren van vogels door [mede verzoekster]. De wijkrechter heeft geoordeeld dat de hinder die [verzoeker 2] ervaart onrechtmatig is en heeft [mede verzoekster] verboden om vogels te voeren, op straffe van een dwangsom van €150 per overtreding, tot een maximum van €15.000. De zaak tussen [verzoeker 1] en [mede verzoekster] is aangehouden voor bewijslevering over de oorsprong van de vogelpoep op de ramen van [verzoeker 1].