ECLI:NL:RBDHA:2019:6642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
746561 RP VERZ 19-50020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot het voeren van meeuwen op straffe van een dwangsom in een burenconflict

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in Den Haag, hebben verzoekers [verzoeker 1] en [mede verzoekster] een verzoek ingediend op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het geschil betreft overlast door meeuwen die gevoerd worden door [mede verzoekster] vanuit haar balkon, wat leidt tot hinder voor haar buren, [verzoeker 1] en [verzoeker 2]. De procedure is gestart na een aanmeldformulier dat op 14 januari 2019 door [verzoeker 1] is ingediend. Tijdens de mondelinge behandelingen op 17 april en 4 juni 2019 zijn de standpunten van de partijen toegelicht. De wijkrechter heeft waarnemingen gedaan op de balkons van de betrokken partijen en vastgesteld dat de vogelpoepoverlast op het balkon van [verzoeker 2] voortkomt uit het voeren van vogels door [mede verzoekster]. De wijkrechter heeft geoordeeld dat de hinder die [verzoeker 2] ervaart onrechtmatig is en heeft [mede verzoekster] verboden om vogels te voeren, op straffe van een dwangsom van €150 per overtreding, tot een maximum van €15.000. De zaak tussen [verzoeker 1] en [mede verzoekster] is aangehouden voor bewijslevering over de oorsprong van de vogelpoep op de ramen van [verzoeker 1].

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Zaak-/rolnr.: 7465761 RP VERZ 19-50020
2 juli 2019
Vonnis van de kantonrechter inzake het verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker 1],
wonende te [woonplaats] ,
en
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
en
[mede verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
mede verzoekster.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker 1] ’, ‘ [verzoeker 2] ’ en ‘ [mede verzoekster] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoeker 1] heeft in overeenstemming met het Procesreglement Project Wijkrechter een aanmeldformulier ingediend, door het Bureau Wijkrechter ontvangen op 14 januari 2019. [verzoeker 1] heeft het aanmeldformulier nader toegelicht bij bericht van 15 januari 2019. [mede verzoekster] heeft een stuk ingediend met de kop “Beschrijving meeuwenkwestie”, gedateerd 23 maart 2019.
1.2.
Partijen hebben beiden ingestemd met een procedure onder de naam ‘De Wijkrechter’. Op die procedure is het Procesreglement Project De Wijkrechter van toepassing. De procedure wordt gevoerd bij een kantonrechter, hierna ook aangeduid als ‘de wijkrechter’.
1.3.
De eerste mondelinge behandeling van de zaak van verzoekers [verzoeker 1] en [mede verzoekster] heeft plaatsgevonden op 17 april 2019. Ter zitting zijn [verzoeker 1] en [mede verzoekster] in persoon verschenen. Beide partijen hebben ter zitting de wederzijdse standpunten toegelicht en meegedeeld van hoger beroep af te zien. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.4.
Aan het slot van de zitting hebben partijen gesproken over een minnelijke regeling, maar deze hebben zij niet bereikt. [mede verzoekster] heeft aangegeven dat zij in het kader van het mogelijk treffen van een minnelijke regeling ook haar buurvrouw, mevrouw [verzoeker 2] , in het geding zou willen betrekken, waarmee [verzoeker 1] heeft ingestemd.
1.5.
Op 4 juni 2019 is de zaak van [verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [mede verzoekster] mondeling behandeld. Voorafgaand aan de zitting hebben [verzoeker 1] een [mede verzoekster] nog een stuk toegestuurd. Ter zitting zijn [verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [mede verzoekster] in persoon verschenen. De wijkrechter heeft partijen de inhoud van de stukken – kort samengevat – voorgehouden. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht en ook [verzoeker 2] heeft meegedeeld van hoger beroep af te zien.
1.6.
Vervolgens is de wijkrechter de situatie in en om de woningen van verzoekers gaan bekijken. Zij heeft daartoe de balkons van [verzoeker 2] en [mede verzoekster] geschouwd en de ruiten van de woning van [verzoeker 1] . Met instemming van alle partijen zijn de partijen niet bij elkaar in huis geweest.
1.7.
Na afloop van de schouw is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. De wijkrechter heeft kort uiteengezet wat zij op de adressen van partijen had waargenomen en partijen zijn opnieuw in de gelegenheid gesteld hun standpunten verder toe te lichten.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld een minnelijke regeling te treffen, maar deze is niet tot stand gekomen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.8.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van de volgende feiten uitgegaan.
2.1.
[verzoeker 1] woont op het adres [adres 1] te [plaats] . Schuin tegenover hem woont [mede verzoekster] , op het adres [adres 2] , op de eerste verdieping van een appartementencomplex. Aan de straatzijde van haar woning bevindt zich een balkon.
Naast [mede verzoekster] , eveneens op de eerste verdieping van een appartementencomplex, woont [verzoeker 2] , op het adres [adres 3] . Aan de straatzijde van de woning van [verzoeker 2] bevindt zich ook een balkon. Dit balkon grenst aan dat van [mede verzoekster] .

3.Het gezamenlijk verzoek

3.1.
Partijen hebben de wijkrechter op de voet van het bepaalde in artikel 96 Rv verzocht:
een oordeel te geven over de vraag of [mede verzoekster] dient te stoppen met het voederen van vogels vanuit haar woning aan het [adres 2] te [plaats] , op straffe van een dwangsom.
3.2.
Aan hun verzoek hebben partijen – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Het standpunt van [verzoeker 1]
3.3.
[verzoeker 1] stelt dat [mede verzoekster] al veertien jaar 3 maal daags vogels voert vanaf het balkon van haar woning waardoor de ramen aan zijn gedeelte van de straat onder de vogelpoep zitten evenals geparkeerde auto’s. De aanvliegroute van de vogels gaat over zijn woning. Op het balkon van [mede verzoekster] komen naast meeuwen ook andere vogels af die zorgen voor vogelpoep-overlast.
Het standpunt van [verzoeker 2]
3.4.
[verzoeker 2] stelt dat [mede verzoekster] al jaren meermalen per dag vogels voert vanaf haar balkon. Ten gevolge hiervan ondervindt [verzoeker 2] al jaren hinder: de vogels die op het door [mede verzoekster] neergelegde voer afkomen, poepen op het balkon van [verzoeker 2] en daarbij gaat het om grote hoeveelheden vogelpoep, en door de poep van de vogels heeft zij veel vieze groene vliegen op haar balkon. Zij heeft niet alleen last van meeuwen, maar ook van vele andere vogels die op het voer van [mede verzoekster] afkomen, waaronder veel duiven. Hierdoor kan zij feitelijk niet van haar balkon genieten, en ook kan zij de was niet ophangen op haar balkon.
Het standpunt van [mede verzoekster]
3.5.
[mede verzoekster] stelt dat zij gedurende een periode van bijna 11 jaar, tot ongeveer april 2007, in alle rust, twee- tot driemaal per dag gedurende tussen de 10 en 15 minuten een zilvermeeuw met zijn vrouwtje op bezoek heeft gehad. De vogels kregen een afgepaste portie eten van haar, zodat er niets kon blijven liggen. In de loop van die bijna 11 jaar heeft [mede verzoekster] de twee meeuwen handtam kunnen maken, wat uniek is. Nadat zij gegeten hadden, vlogen de meeuwen altijd direct weg. Rond 2007 is [verzoeker 2] naast [mede verzoekster] komen wonen. [verzoeker 2] ging de meeuwen op agressieve wijze opjagen. Hierdoor werden andere meeuwen aangetrokken die voorheen altijd op afstand bleven. Het is een vaststaand ornithologisch gegeven dat wanneer meeuwen met opzet worden opgejaagd of opgeschrikt, ze aanmerkelijk meer vuil afgegeven en geluid gaan maken. Het ontstaan van het probleem en de toename van de vogels zijn een direct gevolg van de opjaagacties van [verzoeker 2] .
Bij een voedselstop zullen de meeuwen niet zomaar wegblijven. Volgens meeuwendeskundige [naam deskundige] , stadsbioloog van Leiden, zullen bij een voedselstop de meeuwen het volgende seizoen en ook daarna nog een, twee, of afhankelijk van de situatie, zelfs meerdere seizoenen blijven terugkomen. Vanaf 2010 werden de meeuwen ook opgejaagd door andere buurtbewoners met als gevolg extra vuil en geluid. [mede verzoekster] heeft rond 2012 een paar maanden en voedselstop gehouden, maar zodra de meeuwen haar zagen gingen ze schreeuwen en vlogen ze af en aan naar haar balkon. Na twee maanden kon [mede verzoekster] dit niet volhouden waarna zij haar oude ritme weer heeft opgepakt.
3.6.
Vanaf 2012 zijn de buren de meeuwen minder gaan opjagen waardoor het aangetrokken aantal meeuwen merkbaar begon af te nemen. Inmiddels is er geruime tijd geen sprake meer van een wezenlijk overmatige aanwezigheid van meeuwen. De wijk is structureel vogelrijk, waardoor een zekere mate van overlast onvermijdelijk is.

4.De beoordeling

Ten aanzien van beide geschillen
4.1.
Het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid – mede gelet op de daaraan verbonden kosten – en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.
Ten aanzien van het geschil tussen [verzoeker 2] en [mede verzoekster]
4.2.
Op de schouw heeft de wijkrechter het volgende waargenomen:
Aan de buitenrand van het balkon van [mede verzoekster] is een “voederplank” van circa 40 cm bij 1 m vastgemaakt. Deze plank is bekleed met kunstgras. Ten tijde van de schouw lag er op en in dat kunstgras een kleverige bruine massa van, naar schatting, 15 x 8 cm. Op deze massa bevonden zich zo’n tien dikke groene vliegen. Op de vloer van het balkon lagen vele vogelpoepjes, tientallen.
Desgevraagd verklaarde [mede verzoekster] tijdens de schouw het volgende:
Zij brengt 2 tot 3 maal daags voer op de plank aan. Dit is meestal voer uit blik (honden- of kattenvoer). Normaal gesproken ruimt zij de restjes op maar daar was zij in verband met de zitting niet aan toegekomen. Zij reinigt haar balkon dagelijks: de poep die er nu lag was van 1 dag, een groot deel ervan was duivenpoep.
Het balkon van [verzoeker 2] grenst aan dat van [mede verzoekster] . Langs de gehele grens tussen beide balkons ligt op het balkon van [verzoeker 2] een strook met een dikke laag vogelpoep, bijna direct naast de schutting tussen beide balkons. Ook ligt er hier daar wat vogelpoep op de vloer van het balkon van [verzoeker 2] .
4.3.
Op basis van de hiervoor weergegeven waarnemingen van de wijkrechter tijdens de schouw en de erkenning door [mede verzoekster] dat zij meermalen per dag (meestal vloeibaar) voer voor twee vogels op de voederplank op het balkon neerlegt, acht de wijkrechter voldoende aannemelijk dat de vogelpoepoverlast die [verzoeker 2] ondervindt op haar balkon, wordt veroorzaakt door vogels die op het voer op het balkon van [mede verzoekster] afkomen. [mede verzoekster] heeft wel gesteld dat [verzoeker 2] eigen schuld heeft aan de aanwezigheid van vogelpoep op haar balkon, omdat deze wordt veroorzaakt doordat [verzoeker 2] de vogels opjaagt, maar gelet op de plaats waar de korsten vogelpoep op het balkon van [verzoeker 2] zijn waargenomen: in een rechte strook direct grenzend aan de scheiding tussen het balkon van [verzoeker 2] en [mede verzoekster] , acht de wijkrechter deze stelling niet aannemelijk. Daar komt nog bij dat [mede verzoekster] op de zitting van 4 juni 2019 zelf heeft verklaard dat het eten dat de meeuwen overlaten door andere vogels wordt opgegeten. De door [verzoeker 2] gestelde aanwezigheid van dikke groene vliegen op haar balkon is door [mede verzoekster] niet gemotiveerd betwist, zodat die aanwezigheid tussen partijen vaststaat. Tijdens de schouw heeft de wijkrechter waargenomen dat er flink wat dikke groene vliegen op de resten voer op de voederplank van [mede verzoekster] aanwezig waren. Gelet daarop acht de wijkrechter het voldoende aannemelijk dat de vliegen op het balkon van [verzoeker 2] , afkomstig zijn van de voederplank van [mede verzoekster] . [mede verzoekster] heeft wel gesteld dat zij de plank telkens na gebruik reinigt, maar dat dit feitelijk niet klopt, blijkt al uit het feit dat de plank niet gereinigd was tijdens het onverwachte bezoek van de wijkrechter. Daar komt nog bij de op de plank kunstgras is bevestigd, en dat tussen de “grassprieten” makkelijk resten kunnen blijven kleven waar ongedierte op afkomt. Verder heeft de wijkrechter op de beide balkons geen andere zaken waargenomen waarop vogels en/of vliegen af zouden kunnen komen.
4.4.
Voortdurende overlast van vogels en vliegen zoals [verzoeker 2] deze, naar hiervoor is vastgesteld, al lange tijd ervaart, levert een vorm van hinder op die de ene buur in redelijkheid niet van een andere buur hoeft te dulden.
4.5.
[mede verzoekster] heeft wel aangevoerd dat een voedselstop niet zal leiden tot afname/stoppen van de hinder, maar de wijkrechter volgt haar daarin niet. Immers, ook indien na het stoppen met voeren de twee (voorheen) handtamme meeuwen nog enkele broedseizoenen zullen terugkomen, geldt dat er dan tenminste een begin wordt gemaakt met het beëindigen van de overlast van deze meeuwen. Daarnaast hebben beide partijen aangegeven dat er ook veel duiven op het (voer op het) balkon van [mede verzoekster] afkomen, die ook voor overlast zorgen. Gesteld noch gebleken is dat duiven, na een voederstop, ook blijven terugkomen, dus een voederstop heeft met het oog op beperking van duivenoverlast in elk geval al op kortere termijn zin en daarvan valt op kortere termijn een afname van de hinder te verwachten.
4.6.
[mede verzoekster] heeft verder aangevoerd, zo begrijpt de wijkrechter, dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden te stoppen met het geven van voer aan de twee meeuwen die zij tam heeft gemaakt: de meeuwen zullen door tikken en krijsen langdurig om voer blijven vragen, hetgeen voor haar niet te verdragen is. Daargelaten dat dit standpunt in elk geval in medisch opzicht niet door enig bewijsmiddel, zoals bijvoorbeeld een medische verklaring, is onderbouwd, geldt dat dit belang van [mede verzoekster] naar het oordeel van de wijkrechter minder zwaar weegt dan het belang van [verzoeker 2] bij het stoppen van de hinder.
4.7.
Maatregelen ter voorkoming van de hinder die in redelijkheid kunnen worden getroffen zodat [mede verzoekster] kan doorgaan met voeren vanuit haar woning, zijn niet gesteld en ook niet gebleken. Tijdens de zitting is nog gesproken over een mogelijke vorm van afrastering van het balkon van [mede verzoekster] , maar daardoor zal de vliegenoverlast niet afnemen en verder is het gesprek op dit punt onvoldoende concreet geworden om in het kader van deze procedure te kunnen leiden tot vaststelling van een redelijk alternatief voor een totaal voederverbod.
4.8.
[mede verzoekster] heeft ten slotte nog aangevoerd dat het meeuwenpaar dat zij van voer voorziet, al bejaard is en dat zij ook daarom graag een paar broedseizoenen de tijd wil krijgen om af te bouwen. Hierin gaat de wijkrechter niet mee. De hinder die [verzoeker 2] ervaart is dusdanig ernstig dat het belang van [verzoeker 2] bij het stoppen van de hinder zwaarder weegt dan het belang van [mede verzoekster] bij een afbouwperiode van enkele broedseizoenen.
4.9.
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek van [verzoeker 2] [mede verzoekster] te verbieden om aan vogels voedsel te geven, in welke vorm dan ook, op of vanaf haar balkon of anderszins vanuit haar woning aan het [adres 2] te [plaats] , zal worden toegewezen.
Op overtreding van dit verbod stelt de wijkrechter verbeurte van een dwangsom van
€ 150,- per overtreding van dat verbod, welke dwangsom wordt gemaximeerd op € 15.000,-. [verzoeker 2] heeft belang bij oplegging van een dwangsom omdat [mede verzoekster] ter zitting heeft verklaard dat zij niet zal stoppen met voeren.
4.10.
Overeenkomstig het verzoek zullen de kosten van de procedure gecompenseerd worden in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van het geschil tussen [verzoeker 1] en [mede verzoekster]
4.11.
Op de schouw heeft de wijkrechter het volgende waargenomen:
Aan de buitenrand van het balkon van [mede verzoekster] is een “voederplank” van circa 40 cm bij 1 m vastgemaakt. Deze plank is bekleed met kunstgras. Ten tijde van de schouw lag er op en in dat kunstgras een kleverige bruine massa van, naar schatting, 15 x 8 cm. Op deze massa bevonden zich zo’n tien dikke groene vliegen. Op de vloer van het balkon lagen vele vogelpoepjes, tientallen.
Desgevraagd verklaarde [mede verzoekster] tijdens de schouw het volgende:
Zij brengt 2 tot 3 maal daags voer op de plank aan. Dit is meestal voer uit blik (honden- of kattenvoer). Normaal gesproken ruimt zij de restjes op maar daar was zij in verband met de zitting niet aan toegekomen. Zij reinigt haar balkon dagelijks: de poep die er nu lag was van 1 dag, een groot deel ervan was duivenpoep.
Bijna alle ramen van de woning van [verzoeker 1] hebben vogelpoepsporen.
[verzoeker 1] heeft verklaard dat hij de drie ruiten aan de voorzijde (gelegen aan de straatkant tegenover de woning van [mede verzoekster] ) eens in de maand laat schoonmaken door een glazenwasser.
4.12.
Tussen partijen staat vast dat de woning van [verzoeker 1] ligt op de aanvliegroute van vogels die voer eten op het balkon van [mede verzoekster] . Dit enkele feit brengt echter nog niet mee dat de vogelpoep op zijn ramen afkomstig is van de vogels die op het balkon van [mede verzoekster] afkomen, [verzoeker 1] woont immers, zoals [mede verzoekster] onbetwist heeft aangevoerd, in een vogelrijke buurt.
4.13.
Op [verzoeker 1] , als de partij die zich beroept op enig rechtsgevolg ervan, rust de bewijslast van zijn – door [mede verzoekster] weersproken – stelling dat de vogelpoep op de ramen van de woning van [verzoeker 1] afkomstig is van vogels die op het voer op het balkon van [mede verzoekster] afkomen. [verzoeker 1] heeft aangeboden zijn stelling te bewijzen en zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld. In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aanhouden.
4.14.
Overigens overweegt de wijkrechter nog dat indien in een later stadium van de procedure, namelijk in het geval [mede verzoekster] stopt met het verstrekken van voer aan vogels vanuit haar woning op basis van de uitspraak in de zaak tussen haar en [verzoeker 2] , de vraag kan rijzen of [verzoeker 1] nog voldoende belang heeft bij zijn verzoek in deze procedure.
4.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De wijkrechter, rechtsprekend ex artikel 96 Rv:
in de zaak tussen [verzoeker 2] en [mede verzoekster] :
5.1.
verbiedt [mede verzoekster] , ingaande tien dagen na betekening van dit vonnis door een deurwaarder, om aan vogels voedsel te geven, in welke vorm dan ook, op of vanaf haar balkon of anderszins vanuit haar woning aan het [adres 2] te [plaats] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,- per overtreding van dat verbod, tot een maximum van € 15.000,-;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
in de zaak tussen [verzoeker 1] en [mede verzoekster] :
5.3.
laat [verzoeker 1] toe tot het bewijs van zijn stelling dat de vogelpoep op de ramen van de woning van [verzoeker 1] afkomstig is van vogels die afkomen op het voer op het balkon van [mede verzoekster] ;
5.4.
verwijst deze zaak naar de rolzitting van deze rechtbank, Team kanton Den Haag, van
23 juli 2019te 11.00 uur teneinde [verzoeker 1] in de gelegenheid te stellen zich schriftelijk uit te laten of hij bewijs wenst te leveren en indien hij zulks wenst te doen door het voorbrengen van getuigen, onder schriftelijke opgave van de namen en woonplaatsen van de getuigen alsmede de verhinderdata van hemzelf, [mede verzoekster] en de getuigen in de periode september tot en met november 2019;
5.5.
eventueel voor te brengen getuigen worden op deze zitting nog niet gehoord;
5.6.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.