In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 juli 2019, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de verweerder het gebrek in de motivering van het bestreden besluit heeft hersteld. De zaak betreft een geschil tussen eiser, een inwoner van Rijswijk, en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, dat eiser's recht op bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) heeft ingetrokken. Eiser had niet de gevraagde bankafschriften overgelegd, wat in strijd was met zijn inlichtingenverplichting volgens artikel 17, eerste lid, van de Pw. De rechtbank oordeelt dat het niet kunnen vaststellen van het recht op bijstand door deze schending een rechtsgrond vormt voor de intrekking van dat recht. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin verweerder de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek te herstellen. Verweerder heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak de motivering van het bestreden besluit aangepast, maar eiser heeft geen bankafschriften overgelegd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de maanden februari en maart 2017, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.