In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven als familie- of gezinslid. De aanvraag werd afgewezen omdat de referent, die de aanvraag namens eiseres indiende, niet voldoende bewijs had geleverd van zijn middelen van bestaan. De rechtbank oordeelde dat de referent niet had aangetoond dat hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikte, wat een vereiste is voor de mvv.
De rechtbank stelde vast dat de referent weliswaar inkomsten ontving als zorgverlener voor zijn ouders, maar dat hij niet had aangetoond dat deze inkomsten voldoende waren. De overgelegde stukken waren onvoldoende om te concluderen dat de referent aan het middelenvereiste voldeed. De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris de referent voldoende had geïnformeerd over welke stukken nodig waren en dat er voldoende gelegenheid was geboden om deze aan te leveren. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en dat het beroep ongegrond was.
De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van relevante documenten en het voldoen aan de vereisten voor toegang en verblijf in Nederland. De rechtbank wees ook op de hoorplicht en de mogelijkheid voor de staatssecretaris om hiervan af te zien als er geen twijfel bestaat over de uitkomst van de procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.