2.2Ingevolge artikel 2:30, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV kan de burgemeester een horeca-inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien een van de in artikel 2:28, vijfde of zesde lid, genoemde situaties zich voordoet.
3 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beschieting van de horeca-inrichting een zodanig ernstig geweldsincident is, dat deze een bedreiging oplevert voor de veiligheid en gezondheid. De precieze toedracht is nog onbekend en er zijn geen verdachten aangehouden. Verweerder heeft – in navolging van de politie – wel de voorlopige conclusie getrokken dat bij de beschieting de horeca-inrichting het specifieke doelwit is geweest.
Daarbij geldt dat door de schietpartij is schrik aangejaagd bij omwonenden. Het is wel begrijpelijk dat verzoeker er aandacht voor heeft gevraagd dat er ‘s nachts ten tijde van de beschieting geen alarm is geslagen en dat verzoeker de volgende ochtend zelf de politie heeft gewaarschuwd. Dat maakt echter niet dat in zijn algemeenheid, maar ook in dit geval, niet gesteld kan worden dat de –tijdelijke- zichtbaarheid van kogelgaten en het rumoer dat doorgaans ontstaat als een beschieting heeft plaatsgevonden, een gevoel van onveiligheid bij omwonenden meebrengen.
Gelet op het ernstig karakter van het geweldsincident en met het oog op bescherming van veiligheid en gezondheid was verweerder bevoegd de horeca-inrichting te sluiten.
Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden waarom verweerder van sluiting voor drie maanden had moeten afzien. Of er sprake is van persoonlijke verwijtbaarheid van verzoeker speelt daarbij geen rol. Of verzoeker al dan niet zou hebben opgeroepen tot wraakacties – iets dat hijzelf ontkent - tegen de mogelijke daders kan in dit verband dan ook in het midden blijven. Voor de vraag of het open blijven van de betrokken inrichting een gevaar oplevert voor de openbare orde is niet van belang of de exploitant van de onderneming zelf daadwerkelijk bij de verstoring van de openbare orde betrokken is geweest of deze op geen enkele wijze heeft kunnen voorkomen. De tijdelijke sluiting van de horeca-inrichting is primair gericht op herstel van de openbare orde en waarborgt dat de rust in de omgeving terugkeert. De omstandigheid dat verweerder –ondanks het verzoek daartoe van de voorlopige voorzieningenrechter- geen nadere informatie heeft kunnen inbrengen over de huidige stand van het onderzoek en over de vraag of verzoeker voldoende meewerkt aan dat onderzoek, maakt het voorgaande op zich niet anders.
Nog daargelaten de vraag of verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat een sluiting van drie maanden tot een actuele financiële noodsituatie zal leiden, heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het openbare orde-belang op dit moment zwaarder weegt dan het ondernemersbelang van verzoeker. Daarbij acht de voorzieningenrechter verder van belang, dat verzoeker thans (nog) niet beschikt over een exploitatievergunning. Deze heeft hij weliswaar vóór het schietincident aangevraagd, maar hierop is nog niet beslist. Verweerder heeft te kennen gegeven dat bij heropening zonder vergunning eerst een waarschuwing zal volgen, en vervolgens tot sluiting zal worden overgegaan. Hoewel verweerder bij het ontbreken van een vergunning, bij voortvarend aanvragen van de vergunning door de exploitant, gebruikelijk toestaat dat de onderneming binnen beperktere openingstijden geopend kan blijven, kan verweerder in het schietincident een aanleiding vinden om van deze gedragslijn af te wijken of de toepassing daar van te beëindigen. Ook toewijzing van het verzoek om een voorziening zou derhalve verzoeker niet in staat te stellen de exploitatie voort te zetten.
4 Uit het voorgaande volgt dat de sluiting voor de duur van drie maanden vooralsnog niet onredelijk kan worden geacht en dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5 Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.