ECLI:NL:RBDHA:2019:6866
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een homoseksuele burger uit Trinidad en Tobago
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser uit Trinidad en Tobago, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico liep op vervolging in zijn land van herkomst. De eiser, geboren in 1997, had aangevoerd dat hij vanwege zijn homoseksualiteit in Trinidad en Tobago problemen had ondervonden, waaronder bedreigingen en discriminatie. De rechtbank erkende dat de eiser geloofwaardige verklaringen had afgelegd over zijn ervaringen, maar concludeerde dat er geen gegronde vrees voor vervolging was, aangezien hij na de incidenten geen verdere problemen had ondervonden en aangifte had kunnen doen bij de politie.
De rechtbank overwoog verder dat de Staatssecretaris Trinidad en Tobago had aangemerkt als een veilig land van herkomst, met uitzondering voor LHBTI-personen. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat de situatie voor LHBTI-personen in Trinidad en Tobago zodanig was dat hij op basis van zijn geaardheid in aanmerking zou komen voor asiel. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Trinidad en Tobago een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de aanvraag voor een verblijfsvergunning af.