ECLI:NL:RBDHA:2019:6866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
NL18.14528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een homoseksuele burger uit Trinidad en Tobago

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser uit Trinidad en Tobago, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico liep op vervolging in zijn land van herkomst. De eiser, geboren in 1997, had aangevoerd dat hij vanwege zijn homoseksualiteit in Trinidad en Tobago problemen had ondervonden, waaronder bedreigingen en discriminatie. De rechtbank erkende dat de eiser geloofwaardige verklaringen had afgelegd over zijn ervaringen, maar concludeerde dat er geen gegronde vrees voor vervolging was, aangezien hij na de incidenten geen verdere problemen had ondervonden en aangifte had kunnen doen bij de politie.

De rechtbank overwoog verder dat de Staatssecretaris Trinidad en Tobago had aangemerkt als een veilig land van herkomst, met uitzondering voor LHBTI-personen. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat de situatie voor LHBTI-personen in Trinidad en Tobago zodanig was dat hij op basis van zijn geaardheid in aanmerking zou komen voor asiel. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Trinidad en Tobago een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de aanvraag voor een verblijfsvergunning af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Artan).

ProcesverloopBij besluit van 19 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M.R. Zeevaarder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1997 en is Burger van Trinidad en Tobago. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag van 6 december 2017 ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en om die reden problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst. Zo is eiser op 19 april 2016 bedreigd in een taxi, zijn eisers eigendommen afgepakt en moest hij naakt uit de auto springen. Op 7 november 2017 is eiser na het uitstappen uit een taxi door een medepassagiers achtervolgd en lastig gevallen. Op 14 november 2017 is eiser door dezelfde man achtervolgd en bedreigd met een wapen. Voorts werd eiser op straat uitgescholden, lastiggevallen en is hij een aantal keer geweigerd bij sollicitaties vanwege zijn geaardheid.
2. Verweerder heeft in eisers relaas zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, zijn seksuele geaardheid, de ondervonden problemen vanwege eisers geaardheid en de ondervonden discriminatie vanwege eisers geaardheid onderscheiden. Alle elementen zijn door verweerder geloofwaardig geacht, maar verweerder meent dat geen sprake is van gegronde vrees voor vervolging waardoor eiser aan te merken zou zijn als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag, nu eiser na de incidenten geen problemen meer heeft ondervonden met de daders en bovendien aangifte heeft kunnen doen. Bovendien is niet gebleken dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij op grond van zijn persoonlijke situatie dan wel zijn individuele asielrelaas een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM)
3. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en voert – samengevat weergegeven – aan dat verweerder heeft nagelaten te toetsen aan het beleid van paragraaf C1/4.4.2 van de Vreemdelingencirculaire. In dit kader wordt verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 25 juli 2018 (NL18.7775). Bovendien heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie met betrekking tot de ondervonden discriminatie voor hem onhoudbaar is geworden. Verweerder heeft voorts Trinidad en Tobago bij brief van 24 april 2017 aangemerkt als veilig land van herkomst waarbij LHBT’ers uitgezonderd zijn, maar verweerder is in het bestreden besluit voorbij gegaan aan het feit dat de door eiser overgelegde stukken dateren van na deze brief. Ook heeft verweerder nagelaten in te gaan op het feit dat eiser met name te maken heeft gehad met discriminatie van medeburgers, nu alleen op politiek niveau sprake is van verbeteringen op het gebied van bejegening van LHBT’ers. Verweerders standpunt dat eiser bij de politie aangifte heeft kunnen doen is niet relevant, omdat met de aangiften zelf niets wordt gedaan omdat eiser homoseksueel is. Tot slot is het besluit naar de mening van eiser onvoldoende gemotiveerd omdat verweerder niet ingaat op het verborgen houden van eisers geaardheid en het feit dat eiser op grond van de twee eerdere incidenten die hem zijn overkomen het risico loopt om het slachtoffer van willekeurig geweld te worden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de Staatssecretaris Trinidad en Tobago bij brief van 24 april 2017 heeft aangemerkt als veilig land van herkomst, waarbij een uitzondering geldt voor vreemdelingen met een LHBTI-geaardheid. Bij brief van 7 december 2018 heeft de Staatssecretaris kenbaar gemaakt dat een herbeoordeling van de status als veilig land geen aanleiding biedt om het beleid ten aanzien van Trinidad en Tobago te wijzigen. Het relaas van vreemdelingen met een LHBTI-geaardheid afkomstig uit dat land wordt daarom door verweerder beoordeeld op individuele merites. Het is daarmee aan eiser om aannemelijk te maken dat er – in verband met zijn geaardheid – voor hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan aan hem een verblijfsvergunning asiel moet worden verleend.
5.2
Niet is gebleken dat de door eiser ondervonden discriminatie een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Verweerder heeft in dat kader niet ten onrechte overwogen dat eiser een cursus interieur design heeft kunnen volgen, werkzaam was in een fitnesscentrum, altijd onderdak heeft gehad, door de autoriteiten van zijn land van herkomst van documenten is voorzien en dat niet is gebleken dat hem ooit de toegang tot medische zorg is ontzegd. Ook heeft verweerder mee kunnen wegen dat eiser in zijn land van herkomst intieme relaties met andere mannen kon onderhouden, gay feesten kon bezoeken en ondanks het bekend worden van zijn geaardheid nog contact met zijn moeder had. Voorts is terecht tegengeworpen dat eiser beide daders van de incidenten niet eerder heeft gezien en ook nadien niet meer, zodat niet gezegd kan worden dat eiser in de negatieve belangstelling staat. Bovendien heeft eiser van beide incidenten aangifte kunnen doen bij de politie en heeft hij zich nadien staande kunnen houden, gelet op het feit dat de incidenten in april 2016 en november 2017 hebben plaatsgevonden en eiser het land pas in december 2017 heeft verlaten. Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat eiser zijn stelling dat met zijn aangiften bij de politie niets is gedaan, niet nader heeft onderbouwd. Bovendien heeft verweerder in dat kader terecht overwogen dat – zelfs al zou eiser zijn standpunt aannemelijk hebben gemaakt – dit nog niet betekent dat het inroepen van de bescherming van de (hogere) autoriteiten zinloos is en de autoriteiten niet in staat of niet bereid zijn eiser bescherming te bieden. De enkele verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 juli 2018 kan niet tot een ander oordeel leiden, nu niet is gebleken dat sprake is van gelijke feiten en omstandigheden.
5.3
Voor zover eiser onder verwijzing naar de door hem overgelegde stukken heeft betoogd dat de situatie in Trinidad en Tobago voor LHBTI’ers zodanig is dat zij reeds op grond van hun geaardheid in aanmerking dienen te komen voor een asielstatus, overweegt de rechtbank als volgt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de door eiser overgelegde informatie niet blijkt dat specifiek mensen met een LHBTI geaardheid worden vervolgd. Dat eiser heeft betoogd te maken te hebben gehad met discriminatie door medeburgers, leidt gelet op het vorenstaande evenmin tot een ander oordeel. Uit de brieven van de Staatssecretaris van 24 april 2017 en 7 december 2018 blijkt voorts niet dat de situatie voor LHBTI’ers in Trinidad en Tobago zodanig is dat op grond van de algemene situatie sprake is van vervolging.
5.4.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten aanzien van hem persoonlijk feiten en omstandigheden zijn die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het ter zitting gedane beroep van eiser op rechtsoverweging 5.7 van de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 december 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:10826), slaagt niet, nu geen sprake is van gelijke feiten en omstandigheden. In onderhavige zaak heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk bij zijn beoordeling betrokken op welke wijze eiser voornemens is bij terugkeer uiting te geven aan zijn seksuele geaardheid. Daarbij is van belang, zoals in rechtsoverweging 5.2 reeds is overwogen, dat eiser zijn geaardheid in Trinidad en Tobago heeft kunnen uiten en niet is gebleken dat hij die mogelijkheid bij terugkeer niet langer heeft. Bovendien is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat eiser zijn seksuele geaardheid in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland, op zichzelf onvoldoende aanleiding vormt om eiser in het bezit van een verblijfsvergunning te stellen.
6. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Kroon-Overdijk, griffier.
Griffier Rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking