ECLI:NL:RBDHA:2019:6897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
7129028 RL EXPL 18-17661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een bepaling uit een notariële akte ten aanzien van de aanspraak op een bijzonder partnerpensioen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de aanspraak op een bijzonder partnerpensioen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.P.R.M. Dekker, heeft de naamloze vennootschap AEGON Levensverzekering N.V. als gedaagde partij aangeklaagd, met [belanghebbende] als tussenkomende partij. De procedure volgde op een tussenvonnis van 22 januari 2019, waarin werd bepaald dat [belanghebbende] moest worden opgeroepen om in het geding te verschijnen. Na de oproep heeft [belanghebbende] verweer gevoerd en aanspraak gemaakt op het bijzonder partnerpensioen, ondanks de beëindiging van de relatie met eiser.

De kantonrechter heeft in zijn overwegingen de inhoud van de samenlevingsovereenkomst tussen eiser en [belanghebbende] geanalyseerd, met name artikel 18, dat betrekking heeft op de aanspraak op partnerpensioen. De discussie tussen partijen draait om de vraag of deze bepaling ook na de beëindiging van de samenleving van toepassing blijft. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen expliciete bepaling is die aangeeft dat de aanspraak op partnerpensioen vervalt bij beëindiging van de relatie. Dit leidt tot de conclusie dat [belanghebbende] recht heeft op het bijzonder partnerpensioen, aangezien zij nooit op de juiste wijze afstand heeft gedaan van haar aanspraak.

De vorderingen van eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in notariële akten en de bescherming van de rechten van partijen, zelfs na beëindiging van een relatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
RvV
Zaak-/rolnummer: 7129028 RL EXPL 18-17661
3 juli 2019
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. C.P.R.M. Dekker,
tegen
de naamloze vennootschap AEGON Levensverzekering N.V.,gevestigd te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.A.M. Ronhaar,
en
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
als tussenkomende partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ”, “Aegon” en “ [belanghebbende] ”.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft een tussenvonnis gewezen dat op 22 januari 2019 is uitgesproken. In het tussenvonnis is overwogen dat [belanghebbende] – in het tussenvonnis is abusievelijk “ [belanghebbende] ” opgenomen – dient te worden opgeroepen om in het geding te verschijnen.
1.2.
Na het tussenvonnis heeft [eiser] [belanghebbende] opgeroepen om ter (rol)zitting van 19 februari 2019 te verschijnen. [belanghebbende] is verschenen en heeft bij brief van 12 maart 2019 schriftelijk verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] . In haar brief heeft [belanghebbende] zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat zij aanspraak maakt op het bijzonder partnerpensioen.
1.3.
Bij tussenvonnis van 16 april 2019 heeft de kantonrechter een zitting bepaald en bevolen dat partijen ter zitting van 3 juni 2019 dienen te verschijnen. Op 3 juni 2019 heeft vervolgens de voortzetting van de comparitie van partijen plaatsgevonden. Ter zitting is [eiser] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C.P.R.M. Dekker. Namens Aegon is mr. C.A.M. Ronhaar verschenen. [belanghebbende] is in persoon verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Deze aantekeningen bevinden zich in het griffiedossier. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] een akte met producties overgelegd.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Rechtsoverwegingen

2.1.
De kantonrechter blijft bij de inhoud van de hierboven genoemde tussenvonnissen (van 22 januari en 16 april 2019).
2.2.
Zoals reeds in het tussenvonnis van 22 januari 2019 is overwogen, betreft de tussen partijen bestaande discussie in de kern de vraag of [belanghebbende] een bijzonder partnerpensioen toekomt. [eiser] stelt zich op het standpunt dat met de beëindiging van de relatie met [belanghebbende] en het ontbinden van de samenlevingsovereenkomst alle vorderingen, waaronder het bijzonder partnerpensioen, over en weer zijn komen te vervallen. [belanghebbende] meent dat haar, ondanks het feit dat de relatie is geëindigd, een bijzonder partnerpensioen toekomt. [belanghebbende] heeft naar eigen zeggen nooit afstand gedaan van haar aanspraak op partnerpensioen.
2.3.
In artikel 18 van de samenlevingsovereenkomst is opgenomen dat [eiser] en [belanghebbende] elkaar aanwijzen als partnerpensioengerechtigde. Ook is in dat artikel bepaald dat als één van de partijen – [eiser] of [belanghebbende] – niet langer wenst dat de andere partij in aanmerking komt voor partnerpensioen, hij of zij dit (1) bij notariële akte of (2) bij aangetekend schrijven aan de notaris kenbaar kan maken. Artikel 19 van de samenlevingsovereenkomst bepaalt verder dat alle artikelen van de samenlevingsovereenkomst – dus ook artikel 18 – slechts gelden gedurende de periode dat de samenleving duurt. Een uitzondering wordt gemaakt voor de bepalingen
“welke naar hun aard zijn bestemd om te werken na de beëindiging van de samenleving”.
2.4.
Tussen alle partijen staat ter discussie hoe artikel 18 dient te worden uitgelegd, meer in het bijzonder verschillen partijen – [eiser] enerzijds, Aegon en [belanghebbende] anderzijds – van mening over de vraag of deze bepaling naar zijn aard bestemd is te werken na de beëindiging van de samenleving.
2.5.
Bij de uitleg van deze bepaling komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs hieraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex formule).
Uit de tekst van de samenlevingsovereenkomst blijkt niet expliciet dat artikel 18 naar zijn aard bestemd is te werken na de beëindiging van de samenleving. Uit de tekst blijkt evenmin dat artikel 18 naar zijn aard niet bestemd is te werken na de beëindiging van de samenleving. Bij de beoordeling komt het verder aan op de omstandigheid dat het hier een notariële akte betreft, die ook werking heeft jegens derden, zoals Aegon, die niet bij de opstelling van die akte betrokken is geweest.
2.6.
Nu niet expliciet is bepaald dat artikel 18 geen bepaling is die naar zijn aard bestemd is om na te werken, komt het aan op de uitleg van die bepaling. Daartoe is van belang dat de aanspraak op een (bijzonder) partnerpensioen ertoe strekt om een bepaalde inkomenszekerheid te bieden aan de gerechtigde op (bijzonder) partnerpensioen. Een einde aan die aanspraak kan dan ook bijzonder ingrijpend zijn voor de aanspraakgerechtigde. Voor de hand had dan ook gelegen dat partijen – indien zij hadden willen overeenkomen dat de aanspraak op partnerpensioen verloren gaat bij beëindiging van het samenlevingsverband zonder dat partijen dit bij notariële akte of bij aangetekend schrijven aan de notaris kenbaar maken – hierover iets in de tekst van de samenlevingsovereenkomst hadden moeten opnemen. Ook weegt hierbij mee dat een recht op partnerpensioen pas na lange tijd – het moment waarop de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt – geldend kan worden gemaakt en daarom bij uitstek een recht is dat naar zijn aard bestemd is om te het werken na het eind van de samenlevingsovereenkomst. Artikel 18 heeft daarom ook werking na het einde van de samenlevingsovereenkomst. Bij de uitleg van een notariële akte weegt immers een letterlijke uitleg van de bepaling zwaar mee, waarbij de meest voor de hand liggende uitleg gevolgd dient te worden.
2.7.
Omdat artikel 18 van de samenlevingsovereenkomst (ook) werking heeft na het einde van de samenlevingsovereenkomst en [belanghebbende] nooit op de in de samenlevingsovereenkomst bepaalde wijze afstand heeft gedaan van haar aanspraak op partnerpensioen, is de conclusie dat [belanghebbende] (nog altijd) een partnerpensioen toekomt. Aegon heeft, als pensioenuitvoerder, daarom een bijzonder partnerpensioen mogen en moeten toekennen aan [belanghebbende] . Dat Optas (als rechtsvoorganger van Aegon) [belanghebbende] geen partnerpensioen heeft toegekend, is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan. Dat op de pensioenoverzichten, die door Optas zijn verstrekt na het einde van de relatie, niets is vermeld over de aanspraak van [belanghebbende] op een partnerpensioen, betekent niet dat deze aanspraak niet meer bestond. Bovendien had Optas, althans heeft Aegon, als pensioenuitvoerder geen vrije beslissingsruimte over het al dan niet toekennen van het partnerpensioen aan [belanghebbende] , gezien het feit dat de aanspraak op bijzonder partnerpensioen voortvloeit uit de notariële akte. Hoewel zij bij de opstelling daarvan niet betrokken zijn, heeft die akte, zoals reeds hierboven is overwogen, wel werking jegens hen. Wat betreft [eiser] heeft daarnaast te gelden dat hij niet kon en mocht afgaan op de afschriften van Optas omdat hij wist, althans had moeten weten, dat [belanghebbende] zelf nooit op de in de samenlevingsovereenkomst bepaalde wijze afstand heeft gedaan van haar aanspraak op partnerpensioen.
2.8.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
2.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

3.Beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Aegon vastgesteld op een bedrag van € 216,- aan salaris gemachtigde en aan de zijde van [belanghebbende] vastgesteld op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.