ECLI:NL:RBDHA:2019:6900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
NL19.13831 en AWB 19/4649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd aan een Iraanse asielzoeker na incident in asielzoekerscentrum

Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een Iraanse asielzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, alsook het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De eiser, die in afwachting was van zijn asielaanvraag, had zich schuldig gemaakt aan ongepast gedrag door een COa-medewerker uit te schelden en te bespuwen. Dit leidde tot de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel en plaatsing in een Extra Begeleidings- en Toezichtlocatie (EBTL). De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregelen beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris en het COa bevoegd waren om de EBTL-maatregel op te leggen, gezien het gedrag van de eiser. Echter, de rechtbank vond dat de voortduring van deze maatregel niet langer gerechtvaardigd was, gezien het feit dat het incident eenmalig was en de eiser inmiddels had aangegeven zijn gedrag te betreuren. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiser zwaarder wogen dan die van de verweerders, en verklaarde het beroep van de eiser gegrond voor wat betreft de voortduring van de maatregel.

De rechtbank heeft de staatssecretaris en het COa veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.536,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juli 2019, en tegen de uitspraak inzake het bestreden besluit II kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.13831 (beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel)
AWB 19/4649 (beroep tegen de COa-maatregel)
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2019 in de zaken tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 1 (hierna te noemen: de staatssecretaris)
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa),verweerder 2 (hierna te noemen: het COa)
(gemachtigde: mr. J. Sidler).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2019 (het bestreden besluit I) heeft de staatssecretaris aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd (het bestreden besluit I).
Bij besluit van dezelfde datum (het bestreden besluit II) heeft COa eiser geplaatst in een Extra Begeleidings- en Toezichtlocatie (EBTL) in Amsterdam.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun (gezamenlijke) gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1.1
Eiser is van Iraanse nationaliteit en hij is geboren op [geboortedag] 1989. Hij verbleef in afwachting van de beslissing op zijn asielaanvraag in een COa-locatie in Heerlen.
Op 11 juni 2019 heeft daar een incident plaatsgevonden waarbij eiser een COa-medewerker zou hebben uitgescholden voor racist en op hem zou hebben gespuugd. Bij het bestreden besluit II heeft het COa eiser daarom in een EBTL geplaatst. Bij het bestreden besluit I is eiser verplicht om zich met ingang van 13 juni 2019 in een deel van de gemeente Amsterdam, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden en niet daarbuiten.
1.2
De EBTL is een opvanglocatie met een streng regime, waar meerderjarige asielzoekers kunnen worden geplaatst als zij overlast veroorzaken op de reguliere opvanglocatie. Het uitgangspunt is dat EBTL-bewoners een vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 56 van de Vw krijgen opgelegd, zodat zij zich slechts op een beperkt aantal plaatsen buiten de locatie mogen begeven. Ook wordt geregistreerd wanneer een bewoner de locatie verlaat of binnentreedt. In de EBTL gelden strengere huisregels dan in een reguliere opvanglocatie. Bewoners van de EBTL ontvangen geen financiële verstrekkingen, zoals in de reguliere opvang. Ze krijgen maaltijden en overige noodzakelijke verzorgingsproducten in natura. [1]
1.3
Eiser is het niet eens met de plaatsing in de EBTL en de daarmee gepaard gaande vrijheidsbeperkende maatregel en heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Eiser voert in beide gevallen aan dat plaatsing in de EBTL niet in verhouding staat tot zijn gedrag. Hij heeft niet eerder ongewenst gedrag vertoond. Het gaat om een eenmalige fout, die eiser heeft begaan omdat hijwerd getriggerd door het zien van de Iraanse vlag. Hij heeft bovendien niet op de COa-medewerker gespuugd maar op de grond. Er had gekozen kunnen worden voor een lichter middel, zoals een waarschuwing of het inhouden van weekgeld. Er is ten onrechte geen voortraject geweest. Eiser voelt zich ook niet veilig in de EBTL omdat hij een joodse Iraniër is en in de EBTL veel asielzoekers verblijven die antisemitische gevoelens koesteren.
Beoordeling van de oplegging en voortduring van de EBTL-maatregel door de rechtbank
2.1
Het COa heeft in het ‘Maatregelenbeleid inclusief Reglement onthoudingen verstrekkingen’ (hierna: het Maatregelenbeleid) neergelegd in welke gevallen plaatsing in een EBTL plaatsvindt. Dat gebeurt, voor zover van belang, als er een incident plaatsvindt met
grote impactof met
zeer grote impact. Daarvan is sprake bij agressie tegen medebewoners en/of derden zoals discriminatie en gedrag met als doel een ander (ernstig) te kleineren of te bedreigen. Als dat gedrag is gericht tegen een COa-medewerker is dat een strafverzwarende omstandigheid.
2.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan het meermalen uitschelden van een COa-medewerker voor racist en het spugen in de richting van de medewerker (al dan niet op de grond) worden gekwalificeerd als gedrag met als doel de ander te kleineren. Voor het COa bestond daarom de bevoegdheid om een EBTL-maatregel op te leggen.
2.3
Uit het Maatregelenbeleid volgt dat voorafgaand aan de maatregel een voortraject moet worden doorlopen. Ter zitting heeft de gemachtigde van het COa verduidelijkt dat dit inhoudt dat er een gesprek over het incident plaatsvindt. Dat is hier gebeurd. Op 12 juni 2019 heeft het COa met eiser gesproken. Het gespreksverslag ontbreekt in het procesdossier maar de gemachtigde van het COa heeft het ter zitting voorgelezen en heeft het na de zitting alsnog aan het dossier toegevoegd, met toestemming van eiser. Omdat eiser in dat gesprek heeft verklaard dat hij geen hulp hoeft om beter met zijn gedrag om te gaan, omdat alleen een verblijfsvergunning hem kan helpen, en dat hij vindt dat hij door zijn arrestatie en verhoor bij de politie al voldoende is gestraft, heeft het COa hierin geen aanleiding gezien om van de maatregel af te zien of met een lichter middel te volstaan. Volgens het COa blijkt hieruit dat eiser onvoldoende bereid is aan zijn gedrag te werken. Het COa heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op dat standpunt kunnen stellen. De oplegging van de EBTL-maatregel door het COa is daarom rechtmatig geweest.
2.4
Uit informatie van de staatssecretaris blijkt dat verblijf in de EBTL onder meer dient als strafmaatregel. [2] Daarom acht de rechtbank zich gehouden ook de evenredigheid van de opgelegde maatregel te toetsen. De rechtbank is van oordeel dat voortduring van de maatregel voor een langere periode dan tot kort na deze uitspraak niet langer gerechtvaardigd is. Daarbij is het volgende van belang. Eiser is betrokken geweest bij één incident, dat weliswaar kleinerend maar geen gewelddadig gedrag inhield. Hoewel hij geen hulp heeft geaccepteerd, heeft hij wel steeds aangegeven zijn gedrag verkeerd te vinden en heeft hij zijn excuses aangeboden. Daarnaast verklaart hij meermalen dat zijn gedrag is ingegeven door het zien van de Iraanse vlag en dat het spugen daarop was gericht. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij achtervolgd wordt door het Iraanse regime. Eiser verklaart dat hij het logo van het regime te zien krijgt telkens als hij achter een computer gaat zitten en dat hij op de opvanglocatie op de tweede verdieping wordt geconfronteerd met nummer 113, het nummer van het Iraanse regime. Eiser geeft aan hierdoor te kampen met depressie, hoofdpijn en andere gezondheidsklachten.
2.5
Naar het oordeel van de rechtbank toont eiser enerzijds voldoende inzicht in de fout die hij heeft gemaakt en geeft hij er anderzijds blijk van meer gebaat te zijn bij (medische) begeleiding en hulp dan bij plaatsing in een opvanglocatie voor overlastgevers. Uit bovengenoemde informatie van de staatssecretaris blijkt immers dat verblijf in de EBTL niet alleen dient als strafmaatregel maar ook als middel om gedragsverandering te bewerkstelligen. [3] Eiser verblijft heden vier weken in de EBTL en heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank het strafkarakter voldoende ervaren, terwijl niet valt te verwachten dat een langer verblijf de meest aangewezen manier is om bij eiser een gedragsverandering teweeg te brengen. Het belang van eiser bij opheffing van de plaatsing in de EBTL weegt daarom zwaarder dan het belang van verweerder bij voortduring daarvan. De rechtbank verklaart eisers beroep daarom gegrond voor zover dat ziet op de voortduring van de maatregel vanaf 13 juli 2019.
Beoordeling van oplegging en de voortduring van de vrijheidsbeperking
3. De vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 van de Vw is opgelegd in verband met de plaatsing van verzoeker in de EBTL. De rechtmatigheid van de vrijheidsbeperking hangt samen met de rechtmatigheid van de EBTL-maatregel. Van beide zijden hebben partijen geen andere argumenten aangevoerd ter zake van de artikel 56-maatregel dan ter zake van de EBTL-maatregel. De rechtbank is daarom, onder verwijzing naar het bovenstaande, van oordeel dat de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig is geweest en dat de voortduring daarvan vanaf 13 juli 2019 niet langer gerechtvaardigd is.
Conclusie
4. De rechtbank verklaart beide beroepen gegrond voor zover zij zien op de voortduring van de EBTL-maatregel en de vrijheidsbeperkende maatregel vanaf 13 juli 2019. Voor het overige verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris en het COa in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van beide beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep in de zaak NL19.13831:
- ongegrond voor zover dat ziet op de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel;
- gegrond voor zover het ziet op de voortduring van de vrijheidsbeperkende maatregel
vanaf 13 juli 2019;
De rechtbank verklaart het beroep in de zaak AWB 19/4649:
- ongegrond voor zover dat ziet op de oplegging van de EBTL-maatregel;
- gegrond voor zover het ziet op de voortduring van de EBTL-maatregel vanaf 13 juli 2019;
De rechtbank, in beide zaken:
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.536, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2019.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak inzake het bestreden besluit I staat geen rechtsmiddel open. Tegen de uitspraak inzake het bestreden besluit II kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dit volgt uit de brief van de staatssecretaris van 3 juli 2017 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 19 637, nr. 2336)
2.Idem
3.Idem