Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een Iraanse asielzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, alsook het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De eiser, die in afwachting was van zijn asielaanvraag, had zich schuldig gemaakt aan ongepast gedrag door een COa-medewerker uit te schelden en te bespuwen. Dit leidde tot de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel en plaatsing in een Extra Begeleidings- en Toezichtlocatie (EBTL). De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregelen beoordeeld.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris en het COa bevoegd waren om de EBTL-maatregel op te leggen, gezien het gedrag van de eiser. Echter, de rechtbank vond dat de voortduring van deze maatregel niet langer gerechtvaardigd was, gezien het feit dat het incident eenmalig was en de eiser inmiddels had aangegeven zijn gedrag te betreuren. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiser zwaarder wogen dan die van de verweerders, en verklaarde het beroep van de eiser gegrond voor wat betreft de voortduring van de maatregel.
De rechtbank heeft de staatssecretaris en het COa veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.536,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juli 2019, en tegen de uitspraak inzake het bestreden besluit II kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.