ECLI:NL:RBDHA:2019:6937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
AWB 19/2470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een mvv op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Marokkaanse, had op 2 april 2019 beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel gezinshereniging. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op grond van het feit dat de referent, de partner van eiseres, niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent een WGA-uitkering ontvangt, maar dat dit niet voldoende is om aan de vereisten voor gezinshereniging te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de referent niet over stabiele en regelmatige inkomsten beschikt die nodig zijn om eiseres te onderhouden zonder een beroep te doen op sociale bijstand. Eiseres voerde aan dat het UWV sinds 2009 geen onderzoek meer heeft verricht naar de arbeidsmogelijkheden van de referent en dat er geen participatieplan is. De rechtbank oordeelde echter dat het beleid van de staatssecretaris niet onredelijk is en dat de referent de mogelijkheid had om rechtsmiddelen aan te wenden tegen het UWV-besluit. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/2470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2019 in de zaak tussen

[naam], eiseres,

gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Eiseres heeft op 2 april 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 maart 2019 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 1 juli 2019. [naam2] [1] is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen
[naam3] [2] . Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Op
12 juni 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv [3] met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam2]’. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat referent niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder neemt conform zijn beleid [4] geen blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aan wanneer iemand een WIA [5] -uitkering ontvangt op grond van de regeling WGA [6] . Referent beschikt niet over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan hemzelf en eiseres te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel van sociale bijstand. Dit mag wel worden gevraagd op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn [7] . Verweerder acht het besluit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [8] .
3. Eiseres voert in beroep aan dat het UWV [9] sinds 2009 geen onderzoek meer heeft verricht naar de vraag of referent nog arbeidsmogelijkheden heeft. Er is geen enkel participatieplan tot arbeidsparticipatie en van referent wordt niet verlangd om zich in te spannen om betaalde arbeid te verrichten. Hieruit volgt volgens eiseres dat referent moet worden aangemerkt als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Eiseres verwijst naar de arresten Chakroun [10] en Khachab [11] , waaruit volgens haar volgt dat verweerder alle relevante omstandigheden moet betrekken bij de besluitvorming. Verweerder had toepassing moeten geven aan artikel 4:84 van de Awb [12] . Het bestreden besluit is volgens eiseres in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en de Gezinsherenigingsrichtlijn. Tot slot is het bestreden besluit volgens eiseres in strijd met artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In artikel 3.22, tweede lid, van het Vb [13] , nader uitgewerkt in paragraaf B7/2.1.1 van de Vc [14] , is bepaald dat blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid in ieder geval niet wordt aangenomen als een referent een WIA-uitkering ontvangt op grond van de regeling WGA. Niet in geschil is dat referent een WIA-uitkering ontvangt op grond van de regeling WGA. In geschil is of de toetsing door verweerder aan het hiervoor genoemde beleid stand kan houden in het licht van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, de arresten Chakroun en Khachab en de Gezinsherenigingsrichtlijn, op grond waarvan een beoordeling van de individuele omstandigheden moet plaatsvinden.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling [15] van 18 mei 2018 [16] volgt dat het door verweerder gevoerde beleid [17] niet onredelijk is. Het is aan een referent om zo nodig rechtsmiddelen in te stellen tegen een besluit van het UWV, wanneer daarin volgens die referent ten onrechte geen uitkering op grond van de IVA wordt verleend. Uit deze uitspraak volgt ook dat verweerder bij de beoordeling of een referent in aanmerking komt voor een vrijstelling van het middelenvereiste in beginsel een adequate invulling geeft aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en aan de eisen die volgen uit de arresten Chakroun en Khachab en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder is gehouden te handelen overeenkomstig zijn eigen beleid, tenzij dat op grond van artikel 4:84 van de Awb wegens bijzondere omstandigheden gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met dat beleid te dienen doelen.
6. Referent ontvangt weliswaar vanaf 1 september 2009 een loongerelateerde
WGA-uitkering, maar het UWV heeft zich in het toekenningsbesluit van 24 september 2009 op het standpunt gesteld dat hij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Uit de toelichting en berekening bij dit besluit volgt dat referent een meer dan geringe kans heeft op herstel. Daarom heeft het UWV besloten referent een uitkering op grond van de WGA te verlenen en niet op grond van de IVA. Nu referent geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen het besluit van het UWV, mag verweerder uitgaan van de juistheid van dat besluit. Verweerder heeft in de omstandigheden die zijn aangevoerd terecht geen aanleiding gezien om af te wijken van het beleid. Verweerder heeft dus terecht tegengeworpen dat referent niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres laten uitvallen, waardoor de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. In beroep heeft eiseres geen omstandigheden naar voren gebracht waardoor anders moet worden geoordeeld.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. van Andel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Referent.
2.Schoonzus van referent.
3.Machtiging tot voorlopig verblijf.
4.B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
6.Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
7.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
9.Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
10.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117.
11.Arrest van het Hof van 21 april 2016, ECLI:EU:C:2016:285.
12.Algemene wet bestuursrecht.
13.Vreemdelingenbesluit 2000.
14.Vreemdelingencirculaire 2000.
15.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
17.Zoals neergelegd in paragraaf B7/2.1.1 van de Vc.