ECLI:NL:RBDHA:2019:7089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en niet-ontvankelijkverklaring

In deze zaak heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die zij op 8 oktober 2018 zou hebben ontvangen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eiseres ontving op 27 oktober 2018 een duplicaat van de naheffingsaanslag en maakte op 4 december 2018 bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de oorspronkelijke naheffingsaanslag op de juiste wijze was bekendgemaakt. Hierdoor begon de bezwaartermijn pas te lopen na ontvangst van het duplicaat, waardoor het bezwaar tijdig was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de niet-ontvankelijkverklaring en kende eiseres een proceskostenvergoeding toe. De uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van belastingaanslagen en de rechten van belastingplichtigen in bezwaarprocedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/1987

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

18 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: [A] , LLB),

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 8 maart 2019 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (naheffingsaanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.I. van der Zanden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de
niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.009;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 te vergoeden.

Overwegingen

1. Op 8 oktober 2018 om 15:51 uur stond de auto met het kenteken [kenteken] van eiseres (de auto) geparkeerd op een parkeerplaats aan de [straat] te [plaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda aangewezen als locatie waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd.
2. Tijdens een controle op hiervoor vermelde datum en tijdstip is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan is direct de naheffingsaanslag opgelegd.
3. Met dagtekening 27 oktober 2018 heeft eiseres een duplicaat naheffingsaanslag parkeerbelasting (duplicaat) ontvangen. Eiseres heeft hiertegen bij brief van
4 december 2018 bezwaar gemaakt.
4. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift van eiseres niet binnen zes weken na dagtekening van de naheffingsaanslag is ingediend. Daarnaast heeft verweerder de bezwaren van eiseres ambtshalve beoordeeld en de naheffingsaanslag vernietigd. Er is geen proceskostenvergoeding toegekend, hoewel daarom was verzocht.
5. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard.
6. Eiseres heeft geen vergoeding van haar kosten in de bezwaarfase ontvangen en meent daar wel recht op te hebben. Daartoe voert zij primair aan dat zij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Door de ontvangst het duplicaat is zij namelijk voor het eerst op de hoogte geraakt van de naheffingsaanslag, zodat de bezwaartermijn pas op dat moment is gaan lopen. Subsidiair stelt eiseres dat een eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar is. Meer subsidiair stelt eiseres dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat zij ten onrechte in bezwaar niet in de gelegenheid is gesteld om de reden van de termijnoverschrijding aan te geven.
7. Verweerder stelt dat sprake is van een termijnoverschrijding in bezwaar, omdat de naheffingsaanslag, zoals doen gebruikelijk, door de parkeercontroleur onder de ruitenwisser van de auto is gestopt op 8 oktober 2019, het moment waarop de overtreding is geconstateerd. Nu eiseres niet binnen 6 weken na 8 oktober bezwaar heeft ingediend is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6508, volgt dat, indien op de voet van het bepaalde in artikel 234, zevende lid, van de Gemeentewet voor de uitreiking van het aanslagbiljet is volstaan met het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan het voertuig, moet worden aangenomen dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aanvangt met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet. Indien niet vaststaat dat het aanslagbiljet op deze wijze is uitgereikt, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van een ‘duplicaat’ van het aanslagbiljet, waarin naast het daarin reeds vermelde kenteken van het voertuig ook de naam en het adres van de belastingschuldige zijn vermeld, aan de hand waarvan kan worden geconstateerd of het ‘duplicaat’ op de juiste wijze is verzonden.
9. Verweerder heeft niet aangetoond dat vaststaat dat de naheffingsaanslag op
8 oktober 2018 daadwerkelijk op of aan de auto van eiseres is bevestigd en heeft in de bezwaarfase geen navraag gedaan bij eiseres over de ontvangst van de naheffingsaanslag.
Het door verweerder ter zitting gedane aanbod om als, de rechtbank dit nodig acht, alsnog een ambtsedige verklaring van de parkeercontroleur te overleggen, acht de rechtbank tardief. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het algemeen belang van een goede procesorde, waaronder in het bijzonder de voortgang van de zaak, zich er tegen de zaak aan te houden en verweerder in de gelegenheid te stellen op dit punt alsnog bewijs te leveren. Het bewijsaanbod betreft een kwestie die de kern van het tussen partijen (nog) bestaande geschil direct raakt, te weten de ontvankelijkheid van het bezwaar, ter zake waarvan eiseres reeds in het beroepschrift een gemotiveerde stelling heeft genomen. Deze stelling is derhalve niet eerst naar voren gekomen ter zitting door een voor verweerder onverwachte wending ter zitting en het valt niet in te zien waarom verweerder – zo zij daaraan behoefte zou hebben – ter zake niet eerder het aangeboden bewijsmateriaal heeft ingebracht. Dit betekent dat er niet van uit kan worden gegaan dat de naheffingsaanslag op 8 oktober 2018 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt aan eiseres.
10. Nu verweerder met dagtekening 27 oktober 2018 een duplicaat van de naheffingsaanslag aan eiseres heeft toegezonden, heeft hij de beschikking alsnog op de juiste wijze bekend gemaakt. De bezwaartermijn ving daarmee aan op 28 oktober 2018 en eindigde op zaterdag 8 december 2018. Op grond van de Algemene termijnenwet wordt deze termijn verlengd tot maandag 10 december 2018. Dit betekent dat het bezwaar van eiseres van 4 december 2018 tijdig is ingediend. Het bezwaar is dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het primaire standpunt van eiseres slaagt. Het beroep is gegrond.
11. Nu verweerder in de uitspraak op bezwaar ambtshalve heeft overwogen dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, de naheffingsaanslag reeds is vernietigd en de partijen zich met deze inhoudelijke afdoening kunnen verenigen, heeft de rechtbank aanleiding gezien de zaak zelf af te doen.
12. Omdat uit het voorgaande volgt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, acht de rechtbank een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase op zijn plaats. De rechtbank zal, doende wat verweerder behoorde te doen, aan eiseres een vergoeding toekennen van € 508 voor de kosten van bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 254 en een wegingsfactor 1).
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 0,5). Het gewicht van de zaak is bepaald op “licht’
omdat het beroep uitsluitend is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.