ECLI:NL:RBDHA:2019:7315
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in het kader van overdracht aan Duitsland met betrekking tot mensenhandel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de overdracht van de verzoeker aan de Duitse autoriteiten. De verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen zijn voorgenomen overdracht, stelde dat hij slachtoffer was van mensenhandel en dat hij aangifte wilde doen voordat hij werd overgedragen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de verzoeker niet zwaarder wogen dan de verplichtingen van Nederland onder de Dublinverordening. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker op 12 juli 2019 bezwaar had gemaakt tegen de overdracht en dat de overdracht op 18 juli 2019 zou plaatsvinden. De voorzieningenrechter honoreerde het beroep van de verzoeker op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht, maar oordeelde dat de overdracht aan Duitsland kon doorgaan. De rechtbank concludeerde dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen en dat de verzoeker daar alsnog de mogelijkheid zal krijgen om aangifte te doen van mensenhandel. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had en er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening.