ECLI:NL:RBDHA:2019:7614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1116
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplichtigheid voor afvalstoffenheffing en de status van gebruiker van een perceel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de afvalstoffenheffing. Eiser, eigenaar van een perceel in Den Haag, had bezwaar aangetekend tegen de aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2018, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser als gebruiker van het perceel kan worden aangemerkt, aangezien hij de beschikking had over het perceel, ondanks het feit dat hij in 2018 niet in het perceel woonde en het leeg stond. De rechtbank oordeelde dat de verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, zoals vastgelegd in artikel 10.11 van de Wet milieubeheer, ook van toepassing is op percelen waar geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan. Dit werd onderbouwd door het feit dat een bedrijf van eiser sinds 1 maart 2016 op het adres van het perceel is gevestigd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter G.J. Ebbeling, in aanwezigheid van griffier P.C. Stroebel, en is openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/1116

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

1 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 14 december 2018 op het bezwaar van eiser tegen de aanslag afvalstoffenheffing 2018.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2019.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.S. Veenstra en M. van der Zwaag.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van de woning [adres] te Den Haag (het perceel). Aan eiser is voor het jaar 2018 een aanslag afvalstoffenheffing (de aanslag) opgelegd.
2. Niet in geschil is dat verweerder ten aanzien van het perceel een verplichting heeft tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.11 van de Wet milieubeheer. Verder is niet in geschil dat eiser als eigenaar de beschikking had over het perceel. Eiser kan reeds daarom als gebruiker van het perceel worden aangemerkt.
3. Gelet hierop is eiser op grond van artikel 2 van de ‘Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2008’ van de gemeente Den Haag, belastingplichtig voor de afvalstoffenheffing. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit een tot de stukken behorend uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel blijkt dat een bedrijf van eiser sinds 1 maart 2016 is gevestigd op het adres van het perceel.
4. De omstandigheid dat eiser in 2018 niet woonde in het perceel en dat het leeg staat doet aan de bevoegdheid om een aanslag afvalstoffenheffing op te leggen niet af. De verplichting van artikel 10.11 van de Wet milieubeheer bestaat namelijk ten aanzien van percelen waar zodanige afvalstoffen geregeld kúnnen ontstaan. Het is dus niet van belang of daar daadwerkelijk (geregeld) huishoudelijke afvalstoffen ontstaan (Hoge Raad, 30 mei 2001; ECLI:NL:HR:2001:AB1838). Gezien de vestiging van het bedrijf van eiser op het adres van het perceel, kan overigens ook niet worden uitgesloten dat er huishoudelijke afvalstoffen ontstaan.
4. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.