ECLI:NL:RBDHA:2019:7818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
09/827080-18 & 09/827723-17 & 09/155703-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging en mishandeling van ambtenaren

In deze strafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 augustus 2019 uitspraak gedaan in de zaken tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het bedreigen van een motoragent en het mishandelen van een ambtenaar. De verdachte heeft op 14 december 2017 een motoragent bedreigd met een mes, waarna de agent genoodzaakt was om zijn vuurwapen te gebruiken. Op 31 januari 2018 heeft de verdachte een ambtenaar van de gemeente met een paraplu op het hoofd geslagen, omdat hij ontevreden was over de geboden hulp. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 120 dagen opgelegd, gelijk aan het voorarrest. Daarnaast is een eerder opgelegde voorwaardelijke straf omgezet in een taakstraf van 60 uren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat het naleven daarvan niet haalbaar leek. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de ambtenaar en de motoragent, gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/827080-18, 09/827723-17 (ttz. gev.) en 09/155703-17 (tul)
Datum uitspraak: 5 augustus 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte] ,
geboren op [Geboortedatum] 1992 te [Geboorteplaats] ,
BRP-adres: [Adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 16 mei 2018 (alleen 09/827080-18), 2 juli 2018 en 22 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.M.F.R. Ketwaru naar voren is gebracht.
De zaak met parketnummer 09/827080-18 wordt hierna dagvaarding I genoemd en de zaak met parketnummer 09/827723-17 wordt dagvaarding II genoemd.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
bij dagvaarding I:
hij op of omstreeks 31 januari 2018 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg een ambtenaar, te weten [Slachtoffer] (medewerker klantcontactcentrum van de [Gemeente] ), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft mishandeld door (met kracht) met een paraplu, althans met een hard en/of stevig voorwerp, op het hoofd van die [Slachtoffer] te slaan;
bij dagvaarding II:
hij op of omstreeks 14 december 2017 te 's-Gravenhage [Aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [Aangever] dreigend (op korte afstand) een mes te tonen en/of (met een mes in zijn hand) in de richting van die [Aangever] te lopen en/of (daarbij) dit mes in de richting van die [Aangever] te bewegen.

3.Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

De raadsman van de verdachte heeft in de zaak van dagvaarding II verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de betrokken motoragent heeft gehandeld in strijd met de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, door zonder waarschuwing met een vuurwapen op de verdachte te schieten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de Ambtsinstructie ziet op een aanhoudingssituatie. In het onderzoek van de Rijksrecherche is geoordeeld dat het in dit geval niet ging om een aanhoudingssituatie, maar om een noodweersituatie. Om die reden is in het onderzoek van de Rijksrecherche geoordeeld dat het gebruik van het vuurwapen niet onrechtmatig was. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie dus ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank is van oordeel dat er geen grond bestaat om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Uit het procesdossier blijkt niet dat de betreffende motoragent heeft gehandeld in strijd met de Ambtsinstructie. Hij heeft immers – zoals hierna zal worden overwogen – op de verdachte geschoten in een situatie die als dreigend kan worden beschouwd, aangezien meerdere getuigen verklaren dat de verdachte een mes in zijn handen had, gericht op de agent, en geen gehoor gaf aan de bevelen van de agent. Bovendien heeft de raadsman niet toegelicht waarom een eventuele overtreding van de Ambtsinstructie tot niet-ontvankelijkheid moet leiden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4. Bewijsoverwegingen [1]
Ten aanzien van dagvaarding I (mishandeling)
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen opzet had op de mishandeling van aangeefster [Slachtoffer] , omdat hij gehandeld heeft vanuit een schrikreactie en hij de behoefte had om zich te verdedigen.
4.3
De beoordeling van de tenlastelegging [2]
Op 31 januari 2018 deed zich in het gemeentehuis van de [Gemeente] een confrontatie voor tussen de verdachte en aangeefster [Slachtoffer] . Aangeefster was op dat moment werkzaam in het gemeentehuis als medewerker klantcontactcentrum van de [Gemeente] . De verdachte wilde dat [Slachtoffer] hem hielp en was ontevreden over haar reactie. De verdachte heeft vervolgens met een paraplu op het hoofd van aangeefster geslagen. Aangeefster is daarna met een ambulance vervoerd naar het ziekenhuis, waar zij vijf hechtingen in haar hoofd heeft gekregen. [3]
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet had op deze mishandeling. Door met zijn paraplu op het hoofd van aangeefster te slaan, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij daardoor pijn en/of letsel zou oplopen.
De rechtbank zal het tenlastegelegde bewezen verklaren met uitzondering van het onderdeel ‘met kracht’. Uit het dossier blijkt uit niet hoe hard de verdachte daadwerkelijk heeft geslagen. Uit de camerabeelden van het incident blijkt dat de verdachte niet eerst met de paraplu naar achteren heeft uitgehaald voordat hij sloeg. Verder vloeit uit het opgelopen letsel niet zonder meer voort dat dit alleen kon ontstaan doordat aangeefster met kracht is geslagen. De verdachte zal daarom van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Ten aanzien van dagvaarding II (bedreiging)
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding II tenlastegelegde.
4.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat zich voor de agent geen bedreigende situatie voordeed.
4.6
De beoordeling van de tenlastelegging [4]
Aangever [Aangever] , motoragent van de politie eenheid Rotterdam, heeft verklaard dat hij op 14 december 2017 een zwarte auto met hoge snelheid zag rijden en dat de bestuurder van de auto (hierna: de verdachte) opvallend rijgedrag vertoonde. Hij besloot de auto te volgen. Gekomen in de [Adres] in Den Haag zag aangever dat de verdachte een restaurant inliep. Toen aangever hem volgde in het restaurant, kwam de verdachte tevoorschijn, waarbij aangever de verdachte beetpakte om hem aan te kunnen houden. Het lukte aangever niet om de verdachte vast te houden en onder controle te krijgen, ook niet na het gebruik van pepperspray. Aangever zag dat de verdachte de keuken van het restaurant inliep, waarop aangever eveneens de keuken inliep. Daar zag hij dat de verdachte een mes uit het messenblok pakte, zich in zijn richting draaide en hierbij het mes onderhands vasthield met de punt naar voren gericht in zijn richting. De situatie kwam op aangever als zeer bedreigend over, omdat het mes in zijn richting bewoog. Aangever schrok hier van. Hij was bang dat de verdachte hem met het mes zou spiesen. Hij had het idee dat dit zijn dood zou worden. Hij had ook de indruk dat de verdachte hem ook daadwerkelijk iets met het mes wilde aandoen. [5]
Getuige [Getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat een agent probeerde de verdachte rustig te krijgen en dat de agent zei: “rustig, rustig”, maar dat de verdachte niet rustig bleef. Hij wilde niet meewerken. Toen heeft de politie pepperspray gebruikt, maar daar werd de verdachte ook niet rustig van. De verdachte ging naar de keuken en pakte iets van de plek waar de messen liggen in de keuken. Daarop is de getuige weggerend. Daarna hoorde hij een schot van een pistool of iets wat er op leek. [6]
Getuige [Getuige 2] heeft verklaard dat eerst de verdachte en daarna ook een politieagent binnen kwam in het restaurant. De politieagent riep naar de verdachte: “blijf staan”. De getuige zag dat de agent zijn pepperspray trok en sprayde. Daarna liep de verdachte de keuken in en pakte hij een mes uit een messenblok. De agent riep toen dat de verdachte zijn mes moest neerleggen, maar dat deed de verdachte niet. Hij hield het mes vast met een half geheven arm en de punt van het mes was naar voren gericht. De agent waarschuwde een paar keer en vervolgens schoot hij. [7]
Getuige [Getuige 3] heeft verklaard dat de verdachte een mes in zijn hand hield. De agent bleef roepen dat de verdachte moest gaan zitten/liggen en de verdachte recht tegenover de agent ging staan. De agent schoot in de richting van de verdachte. De verdachte zette het mes daarna in het messenblok terug en deed een stap achteruit, waarna hij zijn broekspijp omhoog deed. [8]
Getuige [Getuige 4] heeft verklaard dat hij de agent op luide toon hoorde schreeuwen: “handen omhoog” en iets van: “blijf van mij af”. De afstand tussen de verdachte en de agent was maximaal 2 meter. [9]
De verdachte heeft verklaard dat hij in de keuken een mes uit het messenblok heeft gepakt, maar dit meteen terug heeft gezet, omdat hij het niet zou redden met een mes tegen een gewapende agent.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de verklaringen van [Aangever] , [Getuige 3] en [Getuige 2] blijkt dat de verdachte een mes heeft gepakt, dit aan [Aangever] heeft getoond en het mes in de richting van [Aangever] heeft bewogen. Verder blijkt uit de verklaringen van [Getuige 1] , [Getuige 2] , [Getuige 3] en [Getuige 4] dat [Aangever] verschillende bevelen heeft gegeven die de verdachte niet heeft opgevolgd.
De rechtbank is van oordeel dat het tonen en richting aangever bewegen van een mes moeten worden gekwalificeerd als een bedreiging. Uit voorafgaande gebeurtenissen bleek immers dat de verdachte geen gehoor gaf aan bevelen van de agent, de verdachte zich heeft verzet tegen zijn aanhouding, het gebruik van pepperspray niet hielp en de verdachte en de agent zich bevonden in een kleine ruimte. Gelet op die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij [Aangever] de redelijke vrees kon ontstaan dat tegen hem een levensmisdrijf zou worden gepleegd.
Van het onderdeel ‘(met een mes in zijn hand) in de richting van die [Aangever] te lopen’ zal de verdachte worden vrijgesproken, omdat dit alleen door aangever [Aangever] en getuige [Getuige 2] werd verklaard en [Getuige 2] in zijn latere verklaring anders heeft verklaard.
4.7
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I:
hij op 31 januari 2018 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg een ambtenaar, te weten [Slachtoffer] (medewerker klantcontactcentrum van de [Gemeente] ), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft mishandeld door met een paraplu op het hoofd van die [Slachtoffer] te slaan;
dagvaarding II:
hij op 14 december 2017 te 's-Gravenhage [Aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [Aangever] dreigend op korte afstand een mes te tonen en daarbij dit mes in de richting van die [Aangever] te bewegen.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De raadsman heeft in de zaak van dagvaarding II (bedreiging) aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, maar dit verweer wordt verworpen. De verdachte heeft [Aangever] immers bedreigd in de situatie waarin hij zich verzette tegen zijn aanhouding. Een aanhouding door de politie is geen wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een taakstraf van 160 uren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat een straf gelijk aan het voorarrest voldoende is voor de bewezen verklaarde feiten. Als daarnaast een taakstraf wordt opgelegd, dan moet die lager zijn dan de officier van justitie heeft geëist of dan moet daarvan een groot deel voorwaardelijk worden opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft in korte tijd twee strafbare feiten gepleegd, die beide te maken hebben met geweld tegen een ambtenaar in functie. In december 2017 heeft hij een motoragent met een mes bedreigd, na zich eerst tegen zijn aanhouding te hebben verzet. In januari 2018 heeft de verdachte een ambtenaar van de gemeente met een paraplu op het hoofd geslagen, omdat hij vond dat hij onvoldoende door haar geholpen werd. Beide feiten zijn uitermate vervelend.
De beide incidenten hebben ook gevolgen gehad voor de slachtoffers. Aangever [Aangever] heeft toegelicht dat hij erg is geschrokken van de bedreiging en dat hij nog dagenlang veel angst heeft gehad. Hij is een week arbeidsongeschikt geweest en hij beleefde het incident daarna telkens opnieuw. Het incident heeft nog steeds invloed op hem. Aangeefster [Slachtoffer] heeft fysiek letsel overgehouden aan de klap en heeft ook te maken gehad met de psychische gevolgen van het incident. Zij had een terugval in de lopende behandeling van burn-out gerelateerde klachten en het re-integratietraject op haar werk werd door het incident bemoeilijkt. Het heeft lang geduurd voordat zij weer de oude was.
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van de verdachte van 22 juni 2019. Daaruit blijkt dat hij recent alleen is veroordeeld voor valsheid in geschrifte (2017) en niet eerder voor geweldsfeiten is veroordeeld.
De reclassering heeft op 2 februari 2018, 13 april 2018 en 28 september 2018 over de verdachte gerapporteerd. Uit de eerste twee adviezen blijkt dat de verdachte niet aan onderzoek door de reclassering wilde meewerken zolang hij gedetineerd was en dat de kans op recidive en op onttrekking aan voorwaarden als hoog werd ingeschat. In het rapport van 28 september 2018 rapporteert de reclassering dat de verdachte zijn gedrag niet problematisch vindt, hij erg eigenwijs is en een verstandelijk beperkte indruk maakt. Gelet op zijn houding acht de reclassering, in tegenstelling tot de eerdere adviezen, het opleggen van bijzondere voorwaarden niet haalbaar.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend en geboden is. Omdat het naleven van bijzondere voorwaarden niet haalbaar lijkt, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Daarom zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest (120 dagen) worden opgelegd. Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast ook nog een werkstraf op te leggen.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Dagvaarding I
[Slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.083,78. De vordering strekt tot vergoeding van € 2.383,78 aan materiële schade en € 1.700,00 aan immateriële schade.
8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit wegens een onevenredige belasting van het strafgeding. Aangezien aangeefster in de betreffende periode ook burn-out gerelateerde klachten had, kan niet worden vastgesteld in hoeverre de kosten voor de behandelingen aan het incident toe te rekenen zijn. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat alleen de kosten van het eigen risico en een immateriële schadevergoeding van € 500,00 voor toewijzing in aanmerking komen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit.
De vergoeding voor materiële schade wordt gedeeltelijk toegewezen. De kosten voor het eigen risico dat werd aangewend voor ambulancevervoer (€ 385,00) zijn voldoende onderbouwd en niet betwist. De vordering van de kosten van behandeling door een psycholoog en voor acupunctuur en de reiskosten zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit de toelichting blijkt immers dat de benadeelde partij in de betreffende periode ook te maken had met klachten gerelateerd aan een burn-out. Daardoor kan niet worden vastgesteld in hoeverre de kosten voor de gevolgde behandelingen aan het bewezen verklaarde feit kunnen worden toegerekend. Deze strafrechtelijke procedure biedt onvoldoende ruimte om dit adequaat te kunnen beoordelen, zodat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vergoeding voor immateriële schade wordt eveneens gedeeltelijk toegewezen. Vastgesteld kan worden dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden. De rechtbank acht het gevorderde bedrag echter hoger dan wat in min of meer vergelijkbare zaken (vgl. ANWB Smartengeldgids nrs. 735, 2216, 2234) werd toegekend. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 500,00 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 885,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2018 tot de dag van algehele voldoening, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien de verdachte voor het bij dagvaarding I bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 885,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2018 tot de dag van algehele voldoening, ten behoeve van [Slachtoffer] .
Dagvaarding II
[Aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 500,00 aan immateriële schade.
8.4
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van een bedrag van € 350,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat van een agent uit hoofde van zijn functie mag worden verwacht dat hij weerstand kan bieden tegen zijn emoties en gevoelens.
8.6
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ook een politieambtenaar psychische schade kan lijden als gevolg van bedreiging. De rechtbank acht het gevorderde bedrag in lijn met de bedragen die in min of meer vergelijkbare zaken werden toegekend. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2017 tot de dag van algehele voldoening, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien de verdachte voor het bij dagvaarding II bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2017 tot de dag van algehele voldoening, ten behoeve van [Aangever] .

9.De vordering tenuitvoerlegging

De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 18 juni 2018 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 26 oktober 2017. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal de rechtbank de gevangenisstraf van twee weken omzetten in een taakstraf van 60 uren, te vervangen door twee weken hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaardingen I en II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.7 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding II:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [Slachtoffer] een bedrag van € 885,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 885,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [Slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [Aangever] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [Aangever] een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [Aangever] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
gelast, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 26 oktober 2017, gewezen onder parketnummer 09/155703-17, te weten gevangenisstraf voor de duur van twee (2) weken, een werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door twee (2) weken gevangenisstraf indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Haalem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 augustus 2019.
Mr. S.M. van der Schenk is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
2.Waar in paragraaf 4.3 wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [Nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer - Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 60).
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [Slachtoffer] van 31 januari 2018, p. 17; verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juli 2019.
4.Waar in paragraaf 4.7 wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [Nummer] , van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 143).
5.Proces-verbaal van verhoor aangever [Aangever] op 16 december 2017, p. 90-92.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 1] bij de rechter-commissaris op 5 februari 2019, par. 7 en 12.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 2] bij de rechter-commissaris op 5 februari 2019, par. 8.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 3] van 16 december 2017, p. 77.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 4] op 20 december 2017, p. 131.