ECLI:NL:RBDHA:2019:7826
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Turkije
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 10 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar ex-echtgenoot in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 15 oktober 2018 afgewezen, waarna het bezwaar van eiseres op 1 maart 2019 ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de visumaanvraag is gebaseerd op artikel 32 van de Visumcode, waarin staat dat een visum geweigerd kan worden indien er redelijke twijfels bestaan over de intentie van de aanvrager om het Schengengebied te verlaten. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres onvoldoende sociale en economische binding met Turkije heeft aangetoond. Eiseres is 41 jaar oud, heeft geen eigen gezin en er zijn geen zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die haar zouden dwingen terug te keren naar Turkije. Bovendien heeft zij niet aangetoond over een substantieel inkomen te beschikken.
De rechtbank heeft ook overwogen dat het enkele feit dat eiseres in het verleden tijdig is teruggekeerd naar Turkije na een eerder verstrekt visum, geen garantie biedt dat zij dat nu ook zal doen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.