ECLI:NL:RBDHA:2019:7921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
C/09/572562 / FT RK 19/626 en C/09/572563 / FT RK 19/627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot instemming met schuldregeling door de Belastingdienst in faillissementsprocedure

In deze zaak hebben verzoekers op 25 april 2019 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek om instemming met een door hen aangeboden schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 juni 2019, waarbij de verzoekers en hun schuldhulpverlener aanwezig waren, maar de Belastingdienst, als verweerster, niet verscheen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om verzoekers de kans te geven om aan alle schuldeisers hetzelfde aanbod te doen. Op 9 juli 2019 vond een vervolgbehandeling plaats, maar wederom verscheen de Belastingdienst niet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers een totale schuld van € 114.825,16 hebben aan elf schuldeisers, waarvan de Belastingdienst een vordering heeft van € 22.353,-, wat 19,44% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. Verzoekers hebben een schuldregeling aangeboden die voorziet in een uitkering van 100% aan preferente schuldeisers en 51,86% aan concurrente schuldeisers over een periode van 60 maanden. De Belastingdienst heeft deze regeling afgewezen, terwijl andere schuldeisers ermee instemden.

De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen, gezien de onevenredigheid tussen het belang van de Belastingdienst en de belangen van de verzoekers en andere schuldeisers. De rechtbank beveelt de Belastingdienst om in te stemmen met de schuldregeling en wijst het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling af, omdat verzoekers daar geen belang meer bij hebben.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers: C/09/572562 / FT RK 19/626 en C/09/572563 / FT RK 19/627
C/09/572565 / FT RK 19/628 en C/09/572568 / FT RK 19/629
vonnis van 23 juli 2019
in de zaak van
[verzoeker],
en
[verzoeker],
wonende [adres],
[postcode en woonplaats],
verzoekers,
tegen
Belastingdienst,
gevestigd te Heerlen,
verweerster.

1.De procedure

1.1
Op 25 april 2019 is door verzoekers tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hen aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn verzoekers verschenen en gehoord, evenals [A], schuldhulp-verlener bij ISD Bollenstreek.
1.3
Verweerster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting. Evenmin heeft zij schriftelijk verweer gevoerd.
1.4
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank de zaak aangehouden tot 9 juli 2019, om verzoekers in de gelegenheid te stellen om aan alle schuldeisers hetzelfde aanbod te doen.
1.5
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden op 9 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn verzoekers verschenen en gehoord, evenals [A], schuldhulpverlener bij ISD Bollenstreek.
1.6
Verweerster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, wederom niet verschenen ter terechtzitting. Evenmin heeft zij schriftelijk verweer gevoerd.
1.7
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1
Verzoekers hebben blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder a Fw een totale schuld van € 114.825,16 aan elf schuldeisers.
2.2
De vordering van de Belastingdienst op verzoekers bedraagt € 22.353,-, zijnde 19,44%, van de totale schuldenlast.
2.3
Namens verzoekers is bij brief van 13 november 2018 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan preferente en concurrente schuldeisers over de periode van 36 maanden een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 72,6% en 36,3% tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting d.d. 6 juni 2019 is namens verzoekers bij brief van 6 juni 2019 opnieuw een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan preferente en concurrente schuldeisers over de periode van 60 maanden een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 100% en 51,86% tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen. Verweerster is hiermee niet akkoord gegaan. De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoekers stellen dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij hebben aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Verweerster heeft geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling die er toe zal leiden dat door de schuldeisers afstand moet worden gedaan van een deel van een vordering. Een verzoek om weigerachtige schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen zal slechts kunnen worden toegewezen als de desbetreffende schuldeisers – in dit geval verweerster – in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen enerzijds de onevenredigheid tussen het belang van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoekers of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank als volgt.
4.2
Verzoekers hebben een prognoseakkoord aangeboden inhoudende een betaling van 100% van de van de preferente vorderingen en 51,86% van de concurrente vorderingen. Het prognoseakkoord strekt zich uit over een periode van 60 maanden. Verzoekers hebben desgevraagd te kennen geven dat zij bewust voor deze periode hebben gekozen.
4.3
Uit het overgelegde schuldenoverzicht blijken vijftien schuldeisers, waarvan één schuldeiser weigert in te stemmen met het prognosevoorstel dat namens verzoekers is aangeboden. Het gaat hier om de belastingdienst waarvan de (concurrente) vordering 19,44% van de totale schuldenlast van verzoekers vertegenwoordigt. Deze schuldeiser is niet op de zitting verschenen en heeft in deze procedure evenmin op andere wijze haar redenen voor weigering tot medewerking aan een buitengerechtelijke regeling kenbaar gemaakt. Bij de stukken bevindt zich een brief van 19 maart 2019 van de belastingdienst aan de schuldhulpverlener waarin het volgende valt te lezen: “
Hierbij deel ik u mede niet akkoord te kunnen gaan met uw voorstel. De reden is: Uw voorstel gaat over een periode van 60 maanden. Zoals u weet gaan wij alleen akkoord als de periode maximaal 36 maanden duurt.
4.4
Gezien de stukken laat het zich thans aanzien dat een buitengerechtelijk akkoord voor de schuldeisers – vergeleken met de wettelijke schuldsaneringsregeling – tot een gunstiger resultaat zal leiden in verband met de voorgestelde duur van de buitengerechtelijke schuldregeling en de kosten die samenhangen met de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank gaat er tevens van uit dat bij de uitvoering van de buitengerechtelijke regeling er op zal worden toegezien dat gedurende de looptijd van het prognoseakkoord aantoonbare inspanningen worden verricht om inkomsten te behouden en/of te vergroten, dat zal worden gecontroleerd of de aflossingscapaciteit volledig wordt ingebracht, dat periodiek de hoogte van het Vrij Te Laten Bedrag (en derhalve de aflossingscapaciteit) zal worden bepaald en de schuldeisers zullen worden geïnformeerd.
4.5
Het vorenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de belastingdienst in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de verzoekers of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. In het licht van de genoemde omstandigheden legt de hiervoor (4.3) weergeven onderbouwing van de weigering (te) weinig gewicht in de schaal. Hierbij wordt ook nog in aanmerking genomen dat ter terechtzitting is gebleken dat 12-maandelijks een uitkering aan de schuldeisers wordt gedaan, derhalve ook bij het verstrijken van de door de belastingdienst genoemde periode van 36 maanden. De (primair) verzochte dwangregeling zal derhalve worden toegewezen. Dit maakt tevens dat de rechtbank niet toekomt aan het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, zodat dit verzoek zal worden afgewezen omdat verzoekers daarbij geen belang meer hebben.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
beveelt de belastingdienst in te stemmen met de onder 2.4 bedoelde schuldregeling;
5.2
wijst af de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2019 in tegenwoordigheid van C.D. Woodley, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.