In deze zaak hebben verzoekers op 25 april 2019 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek om instemming met een door hen aangeboden schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 juni 2019, waarbij de verzoekers en hun schuldhulpverlener aanwezig waren, maar de Belastingdienst, als verweerster, niet verscheen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om verzoekers de kans te geven om aan alle schuldeisers hetzelfde aanbod te doen. Op 9 juli 2019 vond een vervolgbehandeling plaats, maar wederom verscheen de Belastingdienst niet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers een totale schuld van € 114.825,16 hebben aan elf schuldeisers, waarvan de Belastingdienst een vordering heeft van € 22.353,-, wat 19,44% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. Verzoekers hebben een schuldregeling aangeboden die voorziet in een uitkering van 100% aan preferente schuldeisers en 51,86% aan concurrente schuldeisers over een periode van 60 maanden. De Belastingdienst heeft deze regeling afgewezen, terwijl andere schuldeisers ermee instemden.
De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen, gezien de onevenredigheid tussen het belang van de Belastingdienst en de belangen van de verzoekers en andere schuldeisers. De rechtbank beveelt de Belastingdienst om in te stemmen met de schuldregeling en wijst het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling af, omdat verzoekers daar geen belang meer bij hebben.