In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan over de wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige en de omgangsregeling met de vader. De moeder had verzocht om de geslachtsnaam van de minderjarige te wijzigen in die van haar, omdat de minderjarige al geruime tijd de wens koesterde om deze naam te dragen. De vader verzette zich tegen deze wijziging en hoopte op een toekomstig contact met zijn dochter, waardoor zij zich meer met hem zou identificeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, die nog niet de leeftijd van twaalf jaar had bereikt, zich bewust was van haar afkomst en dat zij nauwelijks een band met haar vader had kunnen opbouwen. De rechtbank oordeelde dat het belang van de minderjarige zwaarder woog dan het belang van de vader, en heeft het verzoek tot geslachtsnaamswijziging toegewezen. Tevens werd de omgangsregeling met de vader afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat het niet in het belang van de minderjarige was om contact met de vader te blijven stimuleren, gezien de recente ontwikkelingen in hun relatie. De bijzondere curator, die was aangesteld om de minderjarige te vertegenwoordigen, werd ontslagen van haar taken, aangezien haar werkzaamheden niet langer nodig waren. De rechtbank benadrukte dat de toewijzing van het verzoek tot geslachtsnaamswijziging niet in de weg zou staan aan een mogelijk toekomstig contact tussen de vader en de minderjarige.