ECLI:NL:RBDHA:2019:81

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
C/09/563445 / KG ZA 18-1204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de Staat bij leveringen aan gedetineerden in penitentiaire inrichtingen

In deze zaak, die op 2 januari 2019 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde de eiser, een gedetineerde, dat de Staat der Nederlanden zou worden verplicht om zorg te dragen voor een tijdige en correcte levering van goederen die hij had besteld via de inrichtingswinkel. De eiser, die een levenslange gevangenisstraf uitzit, had klachten ingediend over de winkelvoorzieningen in de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. Hij stelde dat de directeur van de penitentiaire inrichting zijn zorgplicht ex artikel 44 lid 5 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) verzaakte, wat leidde tot onrechtmatige handelingen van de Staat. De Staat voerde verweer en stelde dat er verbeteringen waren doorgevoerd in het Winkel-in-Made-concept, wat resulteerde in een aanzienlijke daling van het aantal klachten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de directeur van de penitentiaire inrichting zijn zorgplicht niet had geschonden. De rechter stelde vast dat de leverbetrouwbaarheid van de winkels in de penitentiaire inrichtingen substantieel was verbeterd en dat niet elke klacht van de eiser terecht was. De rechter concludeerde dat de vordering van de eiser moest worden afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de zorgplicht structureel werd verzaakt. De eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.606,-- werden begroot, inclusief advocaatkosten en griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 januari 2019.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/563445 / KG ZA 18-1204
Vonnis in kort geding van 2 januari 2019
in de zaak van
[eiser],
verblijvende in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] ,
eiser,
advocaat mr. B.A.A. Postma te Amersfoort,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de brief van de Staat van 6 december 2018, met producties;
- de op 12 december 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. In het kader van de uitvoering daarvan verblijft hij thans in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] (hierna 'de PI').
2.2.
Vanaf 1 juli 2017 verzorgen zes penitentiaire inrichtingen via het zogenoemde 'Winkel-in-Made-concept' de winkelvoorzieningen van alle 29 penitentiaire inrichtingen in Nederland. De gedetineerden in de PI bestellen hun boodschappen bij de winkel van de penitentiaire inrichting [plaats 2] , die wordt bemand door aldaar gedetineerde personen.
2.3.
Bij uitspraak van 15 februari 2018 heeft de Commissie van Toezicht bij de PI (hierna 'CvT') een negental klachten van [eiser] over het functioneren van de winkelvoorzieningen gedurende de periode van september 2017 tot 21 november 2017 gegrond verklaard, onder de bepaling dat in verband daarmee aan [eiser] toekomt een tegemoetkoming van € 20,--.
2.4.
De directeur van de PI is tegen de uitspraak van de CvT in beroep gegaan bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna 'RSJ'). Bij uitspraak van 19 september 2018 heeft de RSJ dat beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de CvT bevestigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de Staat, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te gebieden het verzaken van de zorgplicht uiterlijk binnen twee weken na de betekening van het te wijzen vonnis ongedaan te maken, door in het vervolg zorg te dragen voor een tijdige en juiste levering van alle door [eiser] bestelde en betaalde goederen, dan wel zorg te dragen voor tijdige nalevering van niet, fout of bedorven goederen in die zin dat de bestelde en betaalde goederen alsnog (dezelfde dag of de direct daarop volgende zaterdagochtend) in goede staat worden verstrekt.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.
Al direct vanaf de start van het Winkel-in-Made-concept ging het mis met de door [eiser] bestelde goederen. Dit heeft geleid tot zeer veel gegronde klachten bij de CvT. Ook de RSJ stelde [eiser] steeds in het gelijk. Ondanks die voor de PI nadelige beslissingen blijven de problemen structureel. Daarmee verzaakt de directeur van de PI zijn zorgplicht ex artikel 44 lid 5 van de Penitentiaire beginselenwet ('Pbw') en handelt de Staat onrechtmatig jegens [eiser] .
3.3.
De Staat voert verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] baseert zijn vorderingen op onrechtmatig handelen van de Staat, meer specifiek de directeur van de PI. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - in zoverre gegeven.
4.2.
In het onderhavige geschil staat centraal de vraag of de directeur van de PI de op hem rustende zorgplicht uit hoofde van artikel 44 lid 5 Pbw schendt. Niet in geschil is dat die plicht meebrengt dat de directeur van de PI er voor dient zorg te dragen dat leveringen vanuit de inrichtingswinkel op adequate wijze worden uitgevoerd en tijdig plaatsvinden, ook al is de afhandeling van de aankopen door de gedetineerden uitbesteed aan een landelijke of regionale winkel in een andere penitentiaire inrichting.
4.3.
Zoals hiervoor - onder 3.2 - al aangegeven is [eiser] van mening dat de directeur van de PI (nog steeds) structureel verzaakt in die zorgplicht.
4.4.
De Staat heeft dat gemotiveerd bestreden. Hij erkent op zichzelf dat de uitvoering van het Winkel-in-Made-concept aanvankelijk niet vlekkeloos verliep, wat leidde tot veel klachten en frustraties van de gedetineerden, maar volgens hem zijn er verbeteringen in het concept aangebracht, waardoor het aantal klachten inmiddels substantieel is gedaald, en spant de Staat zich er voor in om het aantal klachten nog verder terug te dringen. In dat verband heeft de Staat - onderbouwd met cijfermateriaal - aangevoerd dat de leverbetrouwbaarheid van alle penitentiaire winkels thans 99,12% bedraagt en die van de winkel van de penitentiaire inrichting [plaats 2] 99%, alsmede dat het totaal aantal klachten het laatste halfjaar is teruggelopen van 630 (4,2% van alle leveringen) naar 144 (0,96% van alle leveringen). [eiser] heeft een en ander niet weersproken, zodat van de juistheid van die stellingen zal worden uitgegaan.
4.5.
Uitgaande van het vorenstaande moet in het beperkte bestek van dit kort geding ervan worden uitgegaan dat de directeur van de PI zijn in geschil zijnde zorgplicht niet heeft geschonden. Niet kan worden aangenomen dat van voldoening aan die zorgplicht pas sprake kan zijn bij een leverbetrouwbaarheid van 100% en geen enkele klacht. Voor wat betreft dit laatste al niet, omdat niet iedere klacht terecht behoeft te zijn; de Staat heeft een aantal van de door [eiser] opgevoerde
gemankeerdebestellingen gedurende de periode van 22 september 2018 tot en met 9 november 2018 ook gemotiveerd betwist. Voorts is van belang dat winkels/supermarkten buiten een penitentiaire inrichting ook niet altijd alles op voorraad hebben, zodat hun klanten niet steeds in staat zijn een gewenst product aan te schaffen en daardoor genoodzaakt zijn - desgewenst - een alternatief product te kopen. Het gaat te ver om te eisen dat een dergelijke situatie zich niet mag voordoen in een penitentiaire winkel, ook al kunnen gedetineerden niet uitwijken naar een andere winkel/supermarkt waar het gewenste product wel te koop is. Daar komt bij dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de penitentiaire inrichting [plaats 2] - indien mogelijk - een alternatief product levert aan [eiser] wanneer een door hem besteld product niet voorradig is.
4.6.
Daar komt bij dat de uitspraken van de CvT en de RSJ, waarop [eiser] zich beroept, betrekking hebben op klachten van [eiser] gedurende de periode van september 2017 tot 21 november 2017. Gelet hierop kan - mede bezien in licht van hetgeen hiervoor is overwogen - op grond van die uitspraken niet worden aangenomen dat de directeur van de PI zijn zorgplicht niet nakomt. Voor wat betreft de door [eiser] opgevoerde klachten betreffende de periode van 22 september 2018 tot en met 9 november 2018 geldt - rekening houdend met hetgeen onder 4.5 al is overwogen - hetzelfde. Dienaangaande is - gelet op de gemotiveerde betwisting van de Staat - nader en grondiger onderzoek nodig, waarvoor dit kort geding zich niet leent. [eiser] heeft/had de mogelijkheid om met betrekking tot die klachten de geëigende weg te bewandelen via de CvT en eventueel in beroep de RSJ. Overigens valt op dat [eiser] geen concrete - op zichzelf betrekking hebbende - klachten heeft aangevoerd voor wat betreft de periode tussen 21 november 2017 en september 2018, wat wel van hem had mogen worden verwacht ter onderbouwing van zijn stelling dat de directeur van de PI structureel tekortschiet in zijn zorgplicht.
4.7.
Tot slot is van belang dat de Staat op de zitting heeft toegezegd extra controles te zullen laten plaatsvinden bij zowel de penitentiaire inrichting [plaats 2] als de PI met betrekking tot de bestellingen van [eiser] . De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de Staat die belofte zal nakomen.
4.8.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.9.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.606,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2019.
jvl