ECLI:NL:RBDHA:2019:8227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 19 /444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisering van een appartementencomplex in Scheveningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de bouw van een appartementencomplex aan de [ADRES] te Scheveningen. Eiseres, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat de vergunning had verleend aan vergunninghoudster. Eiseres betoogde dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege ondeugdelijke voorbereiding, onvoldoende verkeersveiligheid, en het ontbreken van een windonderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een omgevingsvergunning had aangevraagd op 23 december 2016 en dat het college de uitgebreide voorbereidingsprocedure had gevolgd. De rechtbank oordeelde dat eiseres als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat haar woning zich in de directe nabijheid van het bouwproject bevond. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres, waaronder de bezwaren tegen de ruimtelijke onderbouwing en de verkeersveiligheid, verworpen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit berustte op een goede ruimtelijke ordening en dat het college in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning had kunnen verlenen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/444

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 augustus 2019 in de zaak tussen

[EISER], te [PLAATS], eiseres

(gemachtigde: dr. ing. A. Rodriguez),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.F.P. Larive-Bonsen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [PLAATS], vergunninghoudster
(gemachtigden: mr. S.H. van den Ende en mr. M. van Harten).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisering van een appartementencomplex aan de [ADRES] te Scheveningen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft haar zienswijze naar voren gebracht.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2019. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummers SGR 18/8389, SGR 19/194, SGR 19/209, SGR 19/213, SGR 19/220, SGR 19/288, SGR 19/303 en SGR 19/304. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoor-digen door zijn gemachtigde en door L.H. Mantel en ing. J. Jansen. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden en door [A] en
[B].

Overwegingen

1.1.
Op 23 december 2016 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd. Deze aanvraag ziet op het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de nieuwbouw van een appartementencomplex met 70 woningen en 83 parkeerplaatsen aan de [ADRES] te Scheveningen.
1.2.
Verweerder heeft de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd, als bedoeld in paragraaf 3.3. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op 8 juni 2018 heeft verweerder een ontwerpbesluit van 5 juni 2018 in het Gemeenteblad gepubliceerd. Eiseres heeft hiertegen tijdig een zienswijze ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft hierbij toepassing gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12., eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit de bij de afdeling Archeologie en het Hoogheemraadschap van Delfland ingewonnen adviezen blijkt dat beide geen bezwaar hebben tegen het bouwplan. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de algemene verklaring van geen bedenkingen. Aan de vergunning is de voorwaarde verbonden dat daarvan pas gebruik mag worden gemaakt nadat de antennesystemen van de vuurtoren verplaatst zijn naar een alternatieve locatie die de schriftelijke instemming heeft van de Kustwacht.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe – kort en zakelijk weergegeven – aan dat de omgevingsvergunning, gelet op de hierna te bespreken gronden, niet verleend had mogen worden.
Belanghebbendheid
4.1.
De rechtbank ziet zich ambtshalve allereerst geplaatst voor de vraag of eiseres belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt verstaan onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.3.
Zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is overwogen in haar uitspraak van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:737) moet, wil er sprake zijn van belanghebbendheid als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, aannemelijk zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. In haar uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271) heeft de Afdeling een nadere invulling van het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ gegeven en daartoe onder meer overwogen dat uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit (zoals een bestemmingsplan of een vergunning) toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.
4.4.
De woning van eiseres is gelegen aan de Zeekant, hetgeen betekent dat haar woning zich bevindt in de directe nabijheid van het bouwplan. Gelet op de omvang en de ruimtelijke uitstraling van het project, bestaat geen grond voor het oordeel dat voor eiseres gevolgen van enige betekenis ontbreken, zodat zij als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijkheid Crisis- en herstelwet
5. Het bouwplan maakt de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk, zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet op het bestreden besluit van toepassing is.
Omvang van het geding
6. Ter zitting heeft eiseres de beroepsgronden die zien op de bezonningsstudie, het bodemonderzoek, de antenne en de flora en fauna ingetrokken. Deze gronden blijven dan ook buiten beschouwing.
Voorbereiding van het bestreden besluit
7.1.
Eiseres voert aan dat zij, als omwonende, onvoldoende betrokken is bij de voorbereiding van het besluitvormingsproces. Zij heeft geen mogelijkheid gehad om invloed uit te oefenen op de totstandkoming van de Nota van Uitgangspunten (NvU) en heeft hierbij geen inspraakmogelijkheid gehad, terwijl de NvU als ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit fungeert. Op 2 april 2015 heeft weliswaar een informatiebijeen-komst plaatsgevonden, maar dit was meer een voorlichtingsavond dan een inspraakavond. Vervolgens werd de NvU gepresenteerd als een voldongen feit, daarom ontbeert de NvU democratische legitimiteit. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid.
7.2.
De rechtbank begrijpt dat eiseres zich betrokken voelen bij planologische ontwikkelingen in haar directe woon- en leefomgeving. Er is echter geen rechtsregel die vereist dat een beleidskader als de NvU aan inspraak wordt onderworpen. Het staat verweerder immers vrij om beleid te voeren en de inhoud daarvan te bepalen. Overigens blijkt uit het verslag dat van de informatiebijeenkomst op 2 april 2015 is gemaakt dat daar ruimte was voor vragen en reacties van de aanwezigen. Naast het verslag bevat de NvU een overzicht met de gestelde vragen en een reactie daarop van verweerder. Verder heeft eiseres een zienswijze kunnen indienen tegen het ontwerpbesluit, van welke mogelijkheid zij ook gebruik heeft gemaakt. Van een ondeugdelijke voorbereiding van het bestreden besluit is dan ook geen sprake. De beroepsgrond faalt.
Niet tijdig op de aanvraag besloten.
8.1.
Eiseres voert aan dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft besloten, nu hij niet binnen zes maanden een besluit op de aanvraag heeft genomen. Dit is in strijd met de wettelijke bepalingen van de Wabo.
8.2.
Ingevolge artikel 3:18, eerste lid, van de Awb neemt het bestuursorgaan, indien het een besluit op aanvraag betreft, het besluit zo spoedig mogelijk, docht uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
8.3.
Het is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3091) dat de in artikel 3:18 van de Awb neergelegde termijn een termijn van orde betreft. Dit betekent dat de Awb aan de enkele overschrijding hiervan geen consequenties verbindt en dat een overschrijding van de termijn de rechtmatigheid van het besluit niet aantast. Niet gebleken is dat eiseres door de overschrijding van de beslistermijn schade heeft geleden. De rechtbank zal, gezien het voorgaande, volstaan met de constatering dat verweerder de termijn waarbinnen hij een besluit op de aanvraag diende te nemen heeft overschreden. Het betoog kan daarom niet slagen.
Bestemmingsplan
9.1.
Ter plaatse van de bouwplanlocatie is het bestemmingsplan ‘Scheveningen Haven’ van kracht en geldt de enkelbestemming ‘Kantoor’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ en ‘Waterstaat – Waterkering’.
Ingevolge artikel 22.1. van de planregels zijn de voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden bestemd voor kantoor.
Ingevolge artikel 22.2.1. van de planregels gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a. de gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het daartoe op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
b. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
Op grond van artikel 42.2. van de planregels geldt dat, op de voor ‘Waterstaat-Waterkering’ aangewezen gronden, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen geen bouwwerken waarvoor grondroering vereist is, zijn toegestaan.
9.2.
De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is niet in geschil, dat het bouwplan in strijd is met de artikelen 22.1., 22.2.1.,onder a en b, en 42.2. van de planregels.
9.3.
Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12., eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwplan verleend.
9.4.
De rechtbank overweegt dat de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12., eerste lid, aanhef en onder a, onder 3ᵒ, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst of verweerder in redelijkheid tot het besluit om al dan niet de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, heeft kunnen komen. Zie voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2318.
Ruimtelijke onderbouwing
10.1.
Eiseres bestrijdt dat het bestreden besluit berust op een goede ruimtelijke onderbouwing. Deze behelst niet meer dan een verwijzing naar de NvU. De omvang van het te realiseren appartementencomplex is, stedenbouwkundig gezien, niet passend in de omgeving. Door zijn hoogte levert het bouwplan een onevenredige inbreuk op van het woon- en leefklimaat van eiseres en wordt het zicht op de vuurtoren aangetast. Dit vrije zicht is een cultuurhistorische waarde die gerespecteerd moet worden. Volgens NvU is een overgangszone verplicht, maar hier is niet aan voldaan. Voorts heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden dat de toename aan verkeersbewegingen zal leiden tot grote verkeersonveiligheid, aangezien de wegen smal zijn, de parkeerdruk hoog is en de bereikbaarheid voor hulpdiensten slecht is. Verweerder gaat verder onvoldoende in op de aangevoerde argumenten dat het liftsysteem technisch niet mogelijk is en dat er aan weerszijden van de [ADRES] onvoldoende ruimte is voor het realiseren van bezoekersparkeerplaatsen. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte geen windonderzoek laten verrichten. Het is niet aan verweerder maar aan een deskundige om te bepalen of een windonderzoek noodzakelijk is. Gemachtigde van eiseres, dr. ing. A. Rodriguez, heeft ruim twintig jaar werkervaring op het gebied en kan als specialist gezien worden. Nu het te realiseren appartementencomplex hoger gaat zijn dan het huidige kantoorgebouw, zijn hogere windsnelheden te verwachten. Hierdoor wordt het leefklimaat rond de vuurtoren en het monumentale pand van eiseres negatief beïnvloed.
10.2.1.
Verweerder heeft toegelicht dat de geplande bebouwing op een afstand van 11 meter van het Vuurtorenensemble wordt gesitueerd. Dat is een grotere afstand dan in de huidige situatie. Verder zijn de bovenste twee verdiepingen van het bouwplan vormgegeven als zogenaamde ‘set-backs’. Hierdoor komt de vuurtoren, ten opzichte van de huidige situatie, losser te staan van de bebouwing eromheen, hetgeen optisch verstrekt wordt door de trapsgewijze opbouw van de bovenste twee verdiepingen.
10.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat op deze wijze een toereikende invulling heeft gegeven aan de in de NvU opgenomen notie dat binnen de mogelijkheden van de bouwenvelop een overgang gemaakt dient te worden naar de schaal van het Vuurtorenensemble. In de NvU zijn daar verder geen criteria over opgenomen. Ook overigens niet gebleken dat verweerder de stedenbouwkundige onderbouwing niet in redelijkheid op deze manier heeft kunnen vormgeven. Eiseres heeft haar standpunten op dit vlak niet onderbouwd met een stedenbouwkundig tegenadvies. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
10.3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de wegen rondom het pand aan de [ADRES] voldoen aan de CROW-normen wat betreft wegbreedte en weginrichting en dus berekend zijn op normaal verkeersgebruik. Verder heeft verweerder ter zitting aangegeven niet bekend te zijn met problemen wat betreft verkeersveiligheid in de omgeving van het plangebied. Eiseres heeft geen gegevens of een deskundigenonderzoek ingebracht op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van het voorgaande. Het betoog faalt derhalve.
10.3.2.
Ten aanzien van de toepasselijke parkeernorm merkt de rechtbank op dat blijkens de ‘Nota Parkeernormen Den Haag’ (parkeernota) de grootte van de woning bepalend is voor de toepasselijke parkeernorm. De rechtbank acht deze methode niet onredelijk. Voor de [ADRES] is de parkeernorm voor het gebied ‘Stad’ van toepassing. Ter zitting heeft vergunninghoudster naar voren gebracht dat de parkeerbehoefte voor het bouwplan, op basis van de parkeernota, berekend is op 68 parkeerplaatsen. Dit komt overeen met de berekening in paragraaf 6.11 van de ruimtelijke onderbouwing, waar de parkeerbehoefte van de bewoners berekend is op 46,9 parkeerplaatsen en die van de bezoekers op 21 parkeer-plaatsen. De rechtbank ziet geen reden om aan deze berekening te twijfelen. Nu het plan voorziet in de aanleg van 83 parkeerplaatsen op eigen terrein wordt ruimschoots aan de parkeernorm voldaan. Voor zover het betoog van eiseres betrekking heeft op de mogelijkheid parkeerplaatsen op de [ADRES] aan te leggen of het voorziene liftsysteem in de parkeergarage, kan dit niet worden teruggevoerd op de in deze procedure aan de rechtbank voorliggende vergunning voor afwijken van het bestemmingsplan en blijft dit daarom in deze procedure buiten bespreking. De beroepsgrond faalt.
10.4.1.
Ten aanzien van de windsituatie heeft vergunninghoudster een notitie ingebracht van 12 april 2019 van windspecialist, [B.V.] B.V. In deze notitie wordt geconcludeerd dat een uitgebreid windonderzoek in dit geval niet noodzakelijk is, aangezien het windklimaat niet drastisch zal veranderen en niet verwacht wordt dat de stroming van de wind dusdanig veel kracht op de gevels van de monumentale panden aan de Zeekant gaat uitoefenen dat schade aan deze gebouwen optreedt.
10.4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om twijfelen aan de zorgvuldigheid van dit rapport dan wel de daarin getrokken conclusies. Hetgeen eiseres daar tegenin heeft gebracht ter zitting is daartoe onvoldoende. Verder heeft eiseres van haar kant haar betoog niet doen steunen op een door een onafhankelijk windspecialist opgesteld rapport. Het betoog faalt.
11.1.
Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat de welstands- en monumentencommissie (welstandscommissie) ten onrechte nog geen formeel advies heeft uitgebracht. Er heeft enkel een collegiaal en informeel overleg plaatsgevonden.
11.2.
Volgens verweerder is advisering van de welstandscommissie op dit punt nog niet aan de orde, aangezien de aanvraag voor de activiteit ‘bouwen’ nog niet ingediend is. Verder geeft verweerder aan dat het gebruikelijk is om bij een groot bouwproject dat in twee fases wordt aangevraagd een vooroverleg te laten plaatsvinden, zodat de aanvrager een redelijke inschatting kan maken wat de welstandscommissie te zijner tijd zal adviseren.
11.3.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat een formeel welstandsadvies niet aan de orde is in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning eerste fase, waarin de activiteit bouwen nog niet wordt beoordeeld. Het betoog faalt.
12. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, en mr. O.M. Harms en
mr. J.C.A. de Poorter, leden, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.