ECLI:NL:RBDHA:2019:8281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.17830 en NL19.17831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met interstatelijk vertrouwensbeginsel

Op 12 augustus 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL19.17830 en NL19.17831, waarbij eiser, een Azerbeidzjaan, een verzoek om een verblijfsvergunning asiel indiende. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat de Franse autoriteiten verantwoordelijk waren voor de behandeling van het verzoek. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om de overdracht naar Frankrijk te voorkomen totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft, zonder zitting, uitspraak gedaan op basis van de ingediende gronden en de geldende jurisprudentie. Eiser stelde dat verweerder niet langer mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij niet in staat was zich aan te melden voor een asielaanvraag in Frankrijk. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in zijn algemeenheid mocht aannemen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat dit niet het geval was.

De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling had genomen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.17830 en NL19.17831
uitspraak van de enkelvoudige kamer en van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2019 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[EISER] , eiser en verzoeker, V-nummer [V-nummer]

hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen omdat de Franse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het verzoek.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat dat de overdracht achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) doet, gelet op de aangevoerde gronden en in het licht van de bestendige en actuele jurisprudentie op grond van artikelen 8:54, eerste lid, en 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting omdat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat het beroep niet-ontvankelijk is.
2. Eiser stelt geboren te zijn op [GEBOORTEDATUM] 1993 en de Azerbeidzjaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 18 april 2019 de onderhavige aanvraag ingediend. Verweerder heeft vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor het verzoek om internationale bescherming. Frankrijk heeft het claimakkoord bevestigd.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten aanzien van Frankrijk in zijn geval niet langer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij heeft betoogd dat hij er niet in is geslaagd zich aan te melden om daadwerkelijk een asielaanvraag in te dienen en dat hij er ook niet in slaagt een klacht in te dienen bij de bevoegde Franse autoriteiten.
4. De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, verweerder er in zijn algemeenheid van uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen (ten opzichte van eiser) nakomt. De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, verweerder er in zijn algemeenheid van uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen (ten opzichte van eiser) nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Frankrijk dit niet doet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. Hetgeen eiser heeft aangevoerd in beroep is onvoldoende voor de rechtbank hierover anders te oordelen.
5. Verweerder heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van dermate bijzondere, individuele omstandigheden waaruit volgt dat eiser niet aan Frankrijk zou kunnen worden overgedragen.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt om die reden afgewezen.

Beslissing

- de rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
- de voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, en bekendgemaakt op 12 augustus 2019.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.