Overwegingen
1. Bij besluit van 21 februari 2019 heeft verweerder de herhaalde asielaanvraag van eisers kennelijk ongegrond verklaard. Tussen partijen is niet in geschil dat aan eisers een verblijfsvergunning regulier is verleend, als bedoeld in artikel 14 van de Vw. Vanaf dat moment heeft verweerder, op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van de Rva, aan eisers opvang verleend in afwachting van het betrekken van een woonruimte in een gemeente, omdat zij op dat moment al in de centrale opvang verbleven. De verblijfsvergunning regulier verliep op 17 juli 2019. Eisers hebben de aanzegging gekregen de opvang per die datum te verlaten.
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is van een besluit waartegen beroep mogelijk is. Daarbij is van belang of met de feitelijke beëindiging van de opvang in het AZC Schalkhaar, een verandering in de rechtspositie van eisers is ontstaan. Van belang is daarom of het recht op opvang van rechtswege is geëindigd op 17 juli 2019 of dat de opvang met de aanzegging vervroegd is beëindigd.
3. Eisers voeren aan dat het recht op opvang niet is beëindigd door het verlopen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier. Eisers hebben rechtmatig verblijf omdat zij tijdig een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning regulier hebben gedaan. Op grond van artikel 5 van de Rva is het recht op opvang nog niet geëindigd, omdat uitzetting op grond van de Vw achterwege moet blijven door het verkregen rechtmatig verblijf. Verder voeren eisers aan dat zij erop mochten vertrouwen dat ze niet uit de opvang zouden worden gezet, omdat hen dat in meerdere gesprekken is toegezegd. Eisers wijzen ook op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 juni 2018, waaruit volgt dat het van essentieel belang is dat de zoon van eiseres niet wordt overgeplaatst.
Einde van het recht op opvang op grond van de asielaanvraag
4. Artikel 5 van de Rva bepaalt dat het recht op opvang, van een asielzoeker wiens asielaanvraag die recht op opvang heeft gegeven is afgewezen, eindigt als de vertrektermijn is verstreken, tenzij de uitzetting op grond van de Vw of een rechterlijke uitspraak achterwege moet blijven. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rva, eindigt het recht op opvang, als het om een asielzoeker gaat die rechtmatig verwijderbaar is vanwege het afwijzen van een asielaanvraag die recht geeft op opvang, op de dag na de dag waarop de betrokkene rechtmatig verwijderbaar is geworden.
5. De rechtbank overweegt dat artikel 5 van de Rva ziet op een recht op opvang dat is verkregen door de asielaanvraag. Dat recht voor eiseres en haar zoon als gevolg van de asielaanvraag is geëindigd (een dag) na de afwijzende beslissing van 21 februari 2019 op de opvolgende asielaanvraag. De (bij besluit van 27 juli 2017 opgelegde) vertrektermijn was op dat moment namelijk al verstreken.
Verder was er geen sprake van een situatie waarin de uitzetting op grond van de Vw achterwege moest blijven. Vanaf de verlening van een verblijfsvergunning regulier op 27 februari 2019 is immers het terugkeerbesluit van 27 juli 2017 niet langer geldig. Van uitstel van uitzetting was daarom geen sprake. Eisers hadden vanaf 27 februari 2019 recht op opvang door de verblijfsvergunning regulier. Er is dus geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 5 van de Rva.
Einde van het recht op opvang op grond van de verblijfsvergunning regulier
6. Zoals in rechtsoverweging 1 is vermeld, hadden eisers door de verblijfsvergunning regulier recht op opvang op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van de Rva, in afwachting van het vinden van een passende huisvesting. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er geen woonruimte in een gemeente is gezocht, gelet op de korte duur van de verleende verblijfsvergunning. Eisers konden, zolang de verblijfsvergunning duurde (tot 17 juli 2019), in het AZC Schalkhaar verblijven.
7. Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, worden verstrekkingen op grond van de Rva beëindigd op de in dat wettelijke voorschrift voorziene wijze. Op grond van het vierde lid kan verweerder besluiten dat de verstrekkingen voor bepaalde categorieën vreemdelingen niet worden beëindigd, of voor de duur van het besluit opnieuw worden verleend. Na afloop van de duur van het besluit treden de opgeschorte rechtsgevolgen opnieuw in.
8. Gelet op het bepaalde in artikel 45, vierde lid, van de Vw, treedt het rechtsgevolg van het besluit op de asielaanvraag dat de verstrekkingen zijn beëindigd, opnieuw in na afloop van de duur van de verblijfsvergunning regulier. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen eisers daarom geen aanspraak maken op opvang op basis van de verblijfsvergunning regulier, nadat die is verlopen. Het recht op opvang eindigt met het verlopen van de verblijfsvergunning regulier.
Recht op opvang gedurende de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning regulier
9. In afwachting van het besluit op de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning regulier, hebben eisers rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder g, van de Vw. Die vorm van rechtmatig verblijf is niet vermeld in de limitatieve opsomming in artikel 3, tweede en derde lid, van de Rva, van categorieën asielzoekers die recht hebben op opvang. Eisers hebben daarom hangende de aanvraag tot verlenging geen recht op opvang.
10. Gelet op het voorgaande hebben eisers vanaf 17 juli 2019 geen recht op opvang meer. De rechtbank stelt vast dat de aanzegging dat de opvang in het AZC Schalkhaar eindigt per 17 juli 2019, niet in een beëindigingsbesluit opvang is neergelegd. Het besluit van 21 februari 2019 heeft de beëindiging van de verstrekkingen van rechtswege tot gevolg. Zoals hiervoor is overwogen treedt dat rechtsgevolg weer in werking vanaf de dag dat de verblijfsvergunning regulier is verlopen. Met de aanzegging heeft verweerder eisers uitsluitend mededeling gedaan van de, uit het besluit van 21 februari 2019 voortvloeiende, van rechtswege ingetreden of intredende gevolgen. De aanzegging is dan ook geen voor bezwaar of beroep vatbaar besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
11. De aanzegging is ook geen rechtens relevante handeling van verweerder in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet COA. Voor zover de aanzegging over het verlaten van de centrale opvanglocatie gaat, strekt deze louter tot uitvoering van het eerder genoemde rechtsgevolg. Daarom is de aanzegging in zoverre slechts een informatieve mededeling over het eindigen van het verblijf in de centrale opvanglocatie.
12. De rechtbank is daarom onbevoegd van het beroep kennis te nemen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.