ECLI:NL:RBDHA:2019:8410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
7808748 / 19-12740
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over opzegging huur en indeplaatsstelling in faillissement

In deze zaak, die op 19 juli 2019 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben de curatoren van Well’s Vastgoed B.V. een kort geding aangespannen tegen Beheermaatschappij Haagsche Bluf B.V. De curatoren, Willem Jan van Andel en Frederic Verhoeven, vorderden dat de opzegging van de huurovereenkomst door Haagsche Bluf, gedaan op 24 april 2019, nietig zou zijn. De achtergrond van de zaak is dat Well’s Vastgoed B.V. in faillissement is verklaard en de curatoren een doorstart van het bedrijf onder de formule Sissy-Boy hebben gerealiseerd. De curatoren stelden dat de opzegging van de huur door Haagsche Bluf misbruik van recht opleverde, omdat er een voorstel was gedaan voor indeplaatsstelling door Sissy-Boy, dat niet werd geaccepteerd door Haagsche Bluf. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de curatoren voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de opzegging van de huur door Haagsche Bluf nietig is, zolang er geen definitieve uitspraak is gedaan in de bodemprocedure over de indeplaatsstelling. De rechter oordeelde dat de belangen van de curatoren, die de werkgelegenheid van twaalf personeelsleden wilden waarborgen, zwaarder wogen dan de belangen van Haagsche Bluf, die een hogere huurprijs bij een concurrent kon bedingen. De rechter heeft de vorderingen van de curatoren toegewezen en Haagsche Bluf veroordeeld om te gedogen dat Sissy-Boy de exploitatie in het gehuurde voortzet totdat er in de bodemprocedure is beslist.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
VEHvB
Rolnr.: 7808748 / 19-12740
[jw.sys.rolnummer]
19 juli 2019
Vonnis ex artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
mr.
Willem Jan van Andel q.q.en mr.
Frederic Verhoeven q.q., te dezen handelend als curatoren in het faillissement van
EHKV B.V., Well’s I B.V., Well’s Vastgoed B.V.en
Montagny B.V.,
kantoorhoudende te Utrecht respectievelijk te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigden: mr. A. de Fouw, mr. K. Keij en mr. T.W. de Waard,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijk
Beheermaatschappij Haagsche Bluf B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. de Mooij en mw. mr. S. Mosterd.
Partijen worden hierna aangeduid als “curatoren” en “Haagsche Bluf”.

1.De procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 28 juni 2019;
- de door de gemachtigden van de curatoren overgelegde producties 1 t/m 21;
- de door mr. R. de Mooij overgelegde producties 1 t/m 20, alsmede houdende eis in
reconventie;
- de door de gemachtigden van de curatoren overgelegde pleitnotitie;
- de door de gemachtigden van Haagsche Bluf overgelegde pleitnotitie.
1.2
Op 8 juli 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen: namens de curatoren mr. F. Verhoeven, bijgestaan door hun gemachtigden en namens Haagsche Bluf mevrouw [betrokkene] , bijgestaan door haar gemachtigden. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.

2.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten:
2.1
Well’s Vastgoed B.V. (hierna: Well’s) huurt van Haagsche Bluf de winkelruimte aan de [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend als [plaats] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is ingegaan op 15 maart 2015 voor de duur van 10 jaar en 17 dagen. De vigerende huurtermijn loopt tot en met 31 maart 2025.
2.2
Bij beschikking van 2 april 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, voorlopige surseance van betaling verleend aan Well’s. Op donderdag 11 april 2019 is de voorlopige surseance van betaling ingetrokken en is Well’s te samen met EHKV B.V., Well’s I B.V en Montagny B.V. door de rechtbank Amsterdam in staat van faillissement verklaard met de benoeming van mr. W.J. van Andel en mr. F. Verhoeven als curatoren, hierna ook aan te duiden als curatoren.
2.3
Op 12 april 2019 hebben de curatoren een koopovereenkomst gesloten met Agile B.V. (hierna: Agile) en Sissy-Boy B.V. (hierna: Sissy-Boy) met als doel een doorstart te realiseren van het bedrijf dat onder de formule Sissy-Boy werd gedreven door de failliet verklaarde rechtspersonen. Wat betreft Well’s vallen onder deze overeenkomst onder andere de overname van de huurovereenkomst door Sissy-Boy.
2.4
Bij persbericht van 13 april 2019 hebben curatoren deze activatransactie bekend gemaakt en daarbij wereldkundig gemaakt dat de winkels van Sissy-Boy zullen worden doorgestart, dat de formule van Sissy-Boy in zijn huidige vorm wordt behouden, dat Agile en Sissy-Boy onderdeel zijn/worden van de Termeer Groep en dat het overgrote deel van het personeel (80%) wordt overgenomen.
2.5
Bij brief van 17 april 2019 hebben curatoren Haagsche Bluf van voormelde ontwikkelingen op de hoogte gesteld en haar vriendelijk maar dringend verzocht in verband met deze ontwikkelingen de huur niet op te zeggen en nadere berichten van de overnemende partij af te wachten.
2.6
Bij brief van 24 april 2019 van mr. R. de Mooij aan curatoren zegt hij namens Haagsche Bluf op grond van artikel 39 Fw. de huurovereenkomst op tegen 24 juli 2019.

3.De vordering in conventie

3.1
De curatoren hebben bij inleidende dagvaarding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd
primair:
* om op voorhand te bepalen dat de opzegging van de huur door Haagsche Bluf nietig is, danwel dat daaraan (vooralsnog) geen effect toekomt door deze buiten werking te stellen zolang er in de bodemprocedure niet onherroepelijk is beslist op de vordering tot indeplaatsstelling;
* Haagsche Bluf bij voorlopige maatregel te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat de beoogde nieuwe huurder Sissy-Boy de exploitatie in het gehuurde voortzet, totdat in een nog te entameren bodemprocedure onherroepelijk is beslist op de door de curatoren in te stellen vordering tot indeplaatsstelling, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat door gedaagde in strijd met die gebod wordt gehandeld;
* veroordeling van Haagsche Bluf in de kosten van dit geding te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair:
* op voorhand te bepalen dat de opzegging van de huur door Haagsche Bluf nietig is, dan wel dat daaraan (vooralsnog) geen effect toekomt door deze buiten werking te stellen zolang er in de bodemprocedure niet onherroepelijk is beslist op de vordering tot indeplaatsstelling;
* Haagsche Bluf te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat het gehuurde ten titel van onderhuur aan Sissy-Boy in gebruik wordt gegeven tot het moment dat ter zake in een nog te entameren bodemprocedure onherroepelijk is beslist, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat door Haagsche Bluf in strijd met dit gebod wordt gehandeld;
* veroordeling van Haagsche Bluf in de kosten van dit geding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2
De curatoren leggen aan deze vorderingen het volgende ten grondslag. De advocaat van Haagsche Bluf heeft de huurovereenkomst bij brief van 24 april 2019 opgezegd op grond van artikel 39 Fw. tegen 24 juli 2019. De advocaat van Haagsche Bluf geeft hierbij aan het voorstel van Sissy-Boy niet te accepteren. Hierbij wordt echter ook het voorstel tot de indeplaatsstelling, dan wel de overname van de huurovereenkomst tegen dezelfde voorwaarden als overeengekomen in de onder 2.1. vermelde huurovereenkomst van de hand gewezen.
Dit vasthouden aan de opzegging van 24 april 2019 levert misbruik van recht op, althans is dit vasthouden aan die opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar in de omstandigheden van dit geval. De curatoren stellen zich verder op het standpunt dat aan alle voorwaarden voor een indeplaatsstelling van artikel 7:307 BW is voldaan omdat er sprake is er van een bedrijfsoverdracht, Sissy-Boy en Agile voldoende waarborgen bieden voor volledige nakoming van de huurovereenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering is en de curatoren een zwaarwegend belangen hebben bij de indeplaatsstelling.
3.3
Het spoedeisend belang vloeit volgens de curatoren voort uit de aard van de zaak. De noodzakelijk ontruiming die het gevolg is van de opzegging van 24 juli 2019 dreigt een succesvol te doorlopen bodemprocedure op de voet van artikel 3:307 BW te doorkruisen.

4.Het verweer, de vordering in reconventie en het verweer in reconventie

4.1
Gedaagden voeren verweer. Op het verweer van Haagsche Bluf zal hierna – voor zover van belang – worden ingegaan.
4.2
Haagsche Bluf stelt daarnaast een vordering in reconventie in.
I Haagsche Bluf vordert in reconventie, bij vonnis uitvoerbaar voorraad:
veroordeling van mrs. W.J.M. van Andel q.q. en F. Verhoeven q.q. in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van Well’s Vastgoed B.V. dat de winkelruimten in de [adres 1] te [plaats] , bekend als [plaats] en [adres 2] [plaats] , bekend als [plaats] , op uiterlijk 24 juli 2019, dan wel op een dusdanige termijn die de kantonrechter redelijk acht, te verlaten en te ontruimen met het hunnen en de hunnen, met afgifte van de sleutels aan Haagsche Bluf;
II veroordeling van mrs. W.J.M van Andel q.q. en F. Verhoeven q.q. in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van Wells’s Vastgoed B.V. in de kosten van dit geding, het salaris en de verschotten van de gemachtigde van Haagsche Bluf daaronder begrepen, met de bepaling dat de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd zal zijn over de proceskostenveroordeling vanaf de vijftiende dag na het wijzen van het vonnis.
4.3
De curatoren concluderen tot afwijzing van de vordering in reconventie. Nu de curatoren zich op het standpunt stellen dat opzegging van de huurovereenkomst misbruik van recht oplevert dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, geldt dat er geen sprake kan zijn van ontruiming van het gehuurde totdat een bodemprocedure op de voet van artikel 7:307 BW is doorlopen.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1
De vorderingen in conventie en reconventie hangen zodanig met elkaar samen dat zij zich lenen voor gelijktijdige beoordeling.
5.2
Het spoedeisend belang van de vorderingen in conventie en reconventie vloeit wat betreft de conventie voort uit de omstandigheid dat dat de curatoren over het gehuurde willen blijven beschikken totdat een bodemprocedure op de voet van artikel 7:307 BW is doorlopen.
Haagsche Bluf heeft de huurovereenkomst tegen 24 juli 2019 opgezegd. Zij wenst op haar beurt zo spoedig mogelijk over het gehuurde te beschikken omdat er inmiddels een Head of Terms huurovereenkomst, hierna ook aan te duiden als HOT, met Hennes & Mauritz Netherlands B.V., hierna ook aan te duiden als H&M is gesloten, waarbij een aanmerkelijk hogere huurprijs is bedongen. Daarbij is verder van belang dat het thans in het gehuurde werkzame personeel welkom is bij H&M om over de carrièremogelijkheden binnen de H&M te spreken.
5.3
In dit kort geding dient de voorzieningenrechter vooruit te lopen op een beoordeling door de bodemrechter met betrekking tot het antwoord op de vraag of de opzegging door Haagsche Bluf van 24 april 2019 misbruik van recht oplevert aan de zijde Haagsche Bluf, dan wel of deze opzegging in de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te achten. Verder dient de voorzieningenrechter vooruit te lopen op het oordeel van de bodemrechter met betrekking tot het antwoord op de vraag of Sissy-Boy op de voet van artikel 7:307 BW in de plaats van Well’s kan worden gesteld.
5.4
Allereerst verdient opmerking dat bij die beoordeling in beginsel slechts in aanmerking kunnen komen feiten en omstandigheden van ná 11 april 2019 de datum van het faillissement.
5.5
Onweersproken staat in dit kort geding vast dat de curatoren vrijwel meteen na de faillissementen wereldkundig hebben gemaakt dat er sprake zou zijn van een doorstart en dat zij Haagsche Bluf in verband daarmee met zoveel woorden hebben verzocht om de huur niet op te zeggen.
5.6
Inmiddels is aannemelijk dat de beoogde doorstart inderdaad steeds meer vorm krijgt en verder feitelijk wordt verwezenlijkt. Verder staat vast dat vanaf 11 april 2019, de datum van het faillissement, tot op heden de huurpenningen zijn betaald. Ook hebben de curatoren voldoende aannemelijk gemaakt dat de overnemende partij een grote onderneming is die voldoende solvabel is en er sprake is van een reservering waaruit het restant van de huurschuld van voor 11 april 2019 zal worden voldaan, zodra een indeplaatsstelling een feit is. Voldoende aannemelijk is voorts dat in het gehuurde een zogenoemde ‘flagship’ store met de Sissy-Boy formule wordt gedreven. Dat betekent dat in het gehuurde een voor de formule Sissy-Boy gezichtsbepalende winkel wordt gedreven. Wanneer een indeplaatsstelling een feit is, is ook aannemelijk geworden dat daarmee de werkgelegenheid van de twaalf thans in het gehuurde werkzame personeelsleden zeker is gesteld. Haagse Bluf heeft onvoldoende concreet gemaakt waarom Sissy-Boy een behoorlijke bedrijfsvoering niet zou kunnen waarborgen. De door curatoren aangevoerde omstandigheden dat de Termeer groep een succesvolle Retail groep is en dat een zeer belangrijke oorzaak van het faillissement is gelegen in de te hoge overhead kosten en niet in een gebrek in de formule Sissy-Boy zelf heeft Haagsche Bluf niet voldoende feitelijk onderbouwd weerlegd.
5.7
Aannemelijk is verder dat nà 11 april 2019 en vòòr de opzegging van 24 april 2019 weliswaar verschillende voorstellen aan Haagsche Bluf zijn gedaan ten aanzien van het gehuurde en dat daarbij ook een voorstel is gedaan tot overneming van de onder 2.1 vermelde huurovereenkomst onder precies dezelfde voorwaarden door Sissy-Boy. Die onderhandelingen hebben echter niet tot enig positief resultaat geleid. Deze feiten en omstandigheden zijn echter bij de beoordeling van de onder 5.3 geformuleerde vragen nauwelijks van belang.
Wat betreft de aan de zijde van Haagsche Bluf in aanmerking te nemen belangen weegt mee dat zijzelf heeft aangegeven dat de in 2015 door Haagsche Bluf bedongen huurprijs een in die periode redelijke prijs was. Het behoort tot het normale ondernemersrisico van Haagsche Bluf dat zij gehouden kan worden aan een huurovereenkomst van 10 jaar en 17 dagen, die zij zelf heeft afgesloten. Het heeft er alle schijn van dat Haagsche Bluf in haar opzegging van 24 april 2019 volhardt louter omdat zij een veel hogere huurprijs kan bedingen bij een concurrent van Sissy-Boy. In de omstandigheden van dit geval, waarbij het gaat om een doorstart vanuit een faillissement en de werkgelegenheid van 12 personen is voldoende aannemelijk dat dit belang dient te wijken voor de zwaarder wegende belangen van curatoren. Verder is gesteld noch gebleken dat Haagsche Bluf doordat zij aan de onder 2.1 vermelde huurovereenkomst zal kunnen worden gehouden in haar voortbestaan wordt bedreigd of dat die overeenkomst voor haar verlieslatend is.
5.8
Alles afwegende dient te worden geoordeeld dat er een zeer gerede kans is dat de bodemrechter in de omstandigheden van dit geval het vasthouden door Haagsche Bluf aan de opzegging van 24 april 2019 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zal achten en dat er eveneens een gerede kans is dat de bodemrechter een verzoek tot indeplaatsstelling toewijsbaar zal achten.
5.9
Wat betreft het vooruitlopen op de door Sissy-Boy te vragen indeplaatsstelling moet worden benadrukt dat het wel degelijk gaat om overdracht van het in het gehuurde uitgeoefende bedrijf. Daarbij is van belang dat het woord ‘bedrijf’ als bedoeld in artikel 7:307 BW niet betekent dat het dan meteen om een hele onderneming gaat. Het gaat in dat wetsartikel alleen om de in dat pand uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
5.1
Tot slot is niet aannemelijk geworden dat er aan de zijde van de curatoren gesproken kan worden van een vorm van (stilzwijgende) afstand van recht om zich te kunnen beroepen op een indeplaatsstelling op de voet van artikel 7:307 BW. Aannemelijk is slechts dat de overnemende partij en curatoren voor een deel langs elkaar heen hebben gewerkt en dat zij daarbij onhandig zijn opgetreden in hun contacten met Haagsche Bluf. Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan Haagsche Bluf voor of na 24 april 2019 heeft kunnen en of mogen aannemen dat curatoren wilden afzien van overname door dan wel overdracht van het gehuurde aan Sissy-Boy.
5.11
Het hiervoor overwogene leidt tot toewijzing van de primair gevraagde voorziening door de curatoren op de in het dictum te vermelden wijze. Hieruit volgt ook dat de vordering in reconventie wordt afgewezen.
5.12
Haagsche Bluf zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit kort geding, zowel in de conventie als in de reconventie.
Beslissing ex artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
De kantonrechter:
in conventie
1. Verstaat dat aan de opzegging van 24 april 2019 van Haagsche Bluf geen effect toekomt, zolang er in een bodemprocedure in eerste aanleg niet is beslist op een door curatoren uiterlijk één maand na heden aanhangig te maken procedure op de voet van artikel 7:307 BW met betrekking tot het gehuurde;
2. Veroordeelt Haagsche Bluf om te gehengen en te gedogen dat Sissy-Boy de exploitatie in het gehuurde voortzet totdat in een bodemprocedure in eerste aanleg is beslist op een door curatoren uiterlijk één maand na heden aanhangig te maken procedure op de voet van artikel 7:307 BW met betrekking tot het gehuurde;
3. Verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4. wijst de vordering af;
in conventie en in reconventie
5. veroordeelt Haagsche Bluf in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de curatoren vastgesteld op € 824,58, waarvan € 600,- aan salaris gemachtigden;
6. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie
7. wijst af het meer of ander gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.