ECLI:NL:RBDHA:2019:8470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.15324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag met dwangsom

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Nigeriaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er geen tijdig besluit is genomen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft op 3 juli 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank, nadat de beslistermijn op zijn aanvraag was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in gebreke is gebleven en dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256,-. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL 19.15324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] ,geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 3 juli 2019 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient, voor zover hier van belang, een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn
6. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) geldt voor aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dat wordt beslist binnen zes maanden na ontvangst na de aanvraag. Gelet hierop had verweerder uiterlijk op 7 januari 2019 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
7. Op 26 februari 2019 heeft eiser bij deze rechtbank en zittingsplaats Arnhem beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 8 juli 2018 om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
8. Bij uitspraak van 1 mei 2019 (NL19.9104) heeft deze rechtbank en zittingsplaats Arnhem het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder eiser uiterlijk op 23 mei 2019 zal horen in de algemene asielprocedure. Voorts is bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
9. Op 23 mei 2019 heeft een eerste gehoor plaatsgevonden. Op 27 mei 2019 heeft een nader gehoor plaatsgevonden.
10. Verweerder heeft op 29 mei 2019 aan eiser bericht dat de asielaanvraag verder zal worden behandeld in de verlengde asielprocedure.
11. Bij brief van 18 juni 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en verzocht binnen twee weken te beslissen op de aanvraag.
12. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 18 juni 2019 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
13. Het beroep is kennelijk gegrond. Verweerder heeft nog steeds niet tijdig beslist op de asielaanvraag van 8 juli 2018.
14. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
15. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen. De rechtbank gaat er van uit dat verweerder sinds de behandeling in de verlengde asielprocedure op 29 mei 2019 in deze procedure vervolgstappen heeft kunnen zetten en binnen een termijn van twee weken een besluit zou moeten kunnen nemen.
16. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
17. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 256,- (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de
asielaanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een
besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit op de aanvraag te nemen binnen twee
weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 256,-.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid
I. Broekhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.