ECLI:NL:RBDHA:2019:8471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.16106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Jemenitische nationaliteit, beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 24 augustus 2018. Eiser had eerder, op 8 mei 2019, beroep ingesteld, wat leidde tot een uitspraak op 20 juni 2019 waarin de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg binnen twee weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Eiser heeft op 11 juli 2019 opnieuw beroep ingesteld, omdat de staatssecretaris niet tijdig had beslist. De rechtbank overweegt dat, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris nog steeds niet op de aanvraag heeft beslist, en dat de dwangsomperiode nog niet is verstreken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de staatssecretaris opnieuw een termijn op te leggen, aangezien de dwangsom al een prikkel vormt om een besluit te nemen.

De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 256,-. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier I. Broekhuizen, en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.16106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] , van Jemenitische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 8 mei 2019 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 24 augustus 2018.
Bij uitspraak 20 juni 2019 (NL19.10686) van deze rechtbank en zittingsplaats is het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen twee weken na deze uitspraak een nieuw besluit neemt op de aanvraag van eiser. De rechtbank heeft voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Op 11 juli 2019 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 24 augustus 2018.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Nu de rechtbank bij uitspraak van 20 juni 2019 verweerder heeft opgedragen binnen twee weken na dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen en de uitspraak op diezelfde datum is verzonden, had verweerder uiterlijk op 4 juli 2019 op de aanvraag van eiser moeten beslissen.
7. Het beroep is kennelijk gegrond. Voor zover bij de rechtbank bekend heeft verweerder nog steeds niet op de asielaanvraag van 24 augustus 2018 beslist.
8. Vanaf 5 juli 2019 verbeurt verweerder een dwangsom van € 100,- per dag. Het maximum van de dwangsom is in voornoemde uitspraak van 20 juni 2019 bepaald op € 15.000,-. Dat betekent dat over een periode van 150 dagen na 4 juli 2019 nog dwangsommen worden verbeurd. De bedoeling is dat van de dwangsom een prikkel uitgaat op verweerder om een besluit te nemen. De dwangsomperiode is nog niet verstreken. De prikkel om een besluit te nemen is nog steeds aanwezig. Daarom ziet de rechtbank op dit moment nog geen aanleiding verweerder opnieuw op te dragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op aanvraag te nemen onder oplegging van een dwangsom. Verweerder dient gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 20 juni 2019, waarin artikel 8:55d, eerste en tweede lid, van de Awb, al is toegepast.
9. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 256,- (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 256,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van I. Broekhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.